Spring naar de content

De wereld volgens Lasch

Ze zijn goddank weer terug op de buis, die twee dameszombies uit de sixties: de hippe Edwina (Jennifer Saunders) en haar boezemvriendin, de kettingrokende, nymfomane zuipschuit Patsy (een verpletterende creatie van voormalig topmodel Joanne Lumley).

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Hans Righart

Vorige week startte de BBC een nieuwe serie afleveringen van de comedy Absolutely Fabulous. Voor de niet-kenners: Eddy en Patsy zijn twee monsterlijk egocentrische creaturen voor wie de klok ergens in de eternal summer van ’67 is blijven stilstaan. Ze missen ieder contact met de normale wereld, voeren geen slag werk uit — al heeft de meervoudig gealimenteerde Edwina een trendy bureautje in de een of andere windhandel — en verlummelen hun tijd met rijkelijk besprenkelde lunches, losbollerige feestjes, eindeloos gezwets en shopping. In de eerste aflevering van de nieuwe serie vliegen de dames per jet even naar New York for a lunch and some shopping en boemelen ze ‘s nachts weer terug, lazarus uiteraard en met de armen vol leuke hebbedingetjes. 

Eddy en Patsy zouden karikaturale prototypen kunnen zijn van de Nieuwe Elites, waaraan Christopher Lasch over zijn graf heen de oorlog heeft verklaard. Maar anders dan in Absolutely Fabulous valt er in Lasch’ laatste boek The Revolt of the Elites niks te lachen. Volgens de in 1994 aan leukemie bezweken cultuurpessimist wordt de wereld geregeerd door een alliantie van deze kosmopolitische, leeghoofdige hedonisten. Ver verheven boven de benedenwereld, waar de eenvoudige werkmens in het zweet zijns aanschijns zijn tobberige leven leidt, flitst de nieuwe aristocratie met e-mail, fax en modems haar boodschappen en haar geld kriskras over de aardbol, gelovend in God noch gebod en uitsluitend gehoorzamend aan dat ene bevel dat Edwina haar truttige puberdochter voortdurend toesist: “Have fun, dading!” terwijl de oude adel volgens het adagium ‘noblesse oblige tenminste nog hart had voor de minder bedeelden, ontbreekt het de nieuwe wereldheersers aan ieder wederkerigheidsdenken. Het is een bikkelharde meritocratie, al is het niet duidelijk waaruit haar prestaties nu eigenlijk bestaan. Eerlijk handwerk is er immers niet bij; het is een parasitaire kaste. 

Met zijn vorige boeken — vooral The Culture of Narcissism (1979) en Haven in a Heartless World (1977) — vestigde de hoogleraar uit het Amerikaanse Rochester zijn internationale reputatie als beschermheer van het zo zwaar ondermijnde gezin, van het ouderwetse, kleinsteedse Middle America waar gewone mensen nog godvrezend, patriottisch en vervuld van familiezin zijn. In zijn laatst verschenen boek, te beschouwen als zijn testament, heeft de intellectuele populist Lasch zijn zondebok definitief gevonden: het is de schuld van de nieuwe elites, want, zo zegt de ondertitel, ze zijn met hun kennismonopolies en hun onbetamelijke rijkdom de verraders van de democratie. Lasch schaamt zich overigens niet voor het etiket ‘populist’. Voor hem staat populisme gelijk aan een oude, typisch Amerikaanse opvatting van democratie: egalitair, direct, zonder tussenkomst van big government of big business. Het is de vraag of dat Amerika ooit heeft bestaan, maar het is een machtige en aantrekkelijke mythe, dat wel. 

Maar ieder populisme heeft een donkere kalft. Want zo’n door en door gezonde samenleving is voortdurend op zoek naar ziektekiemen en zondebokken. Bij een beschaafde intellectueel als Lasch kunnen dat natuurlijk niet joden, katholieken of homoseksuelen zijn. Lasch gooit de schuld op abstracties als het moderne multiculturalisme en hij projecteert zijn paranoia op een groep waarvan hij zelf zijn leven lang deel heeft uitgemaakt: de wereldrepubliek der intellectuelen. Een beetje psychoanalyticus smult natuurlijk van zoveel zelfhaat, maar de hoogleraar zou gruwen bij een dergelijke gedachte. In al zijn boeken heeft hij de erfgenamen van Freud en Jung verketterd en belachelijk gemaakt. De psychoanalyse heeft in Amerika de rol van de religie overgenomen, zo schrijft Lasch ook in zijn laatste boek. 

Hier, en bij de weerlegging van de geseculariseerde godsdienstkritiek, is Lasch trouwens op zijn sterkst. Religie is niet louter een complex van dogma’s en plaatst ook niet, zoals zo veel religie-critici menen, de mens in het middelpunt van de kosmos. Integendeel, de ware religieuze beleving impliceert juist een bereidheid volledig af te zien van de comfortabele gedachte dat de bedoelingen van de Albeweger sporen met die van de nietige mens. 

Lasch’ laatste boodschap aan deze zondige en verdoemde wereld bevat zeker stof tot overdenking — het is bijvoorbeeld prettig eens een Amerikaanse hoogleraar te horen klagen over het onstuitbare verval van het universitaire leven aldaar! — maar het is tegelijk treurig dat deze oude, doodzieke man aan het einde van zijn leven in een zo onintelligent conspiratiedenken verstrikt is geraakt. De scherpzinnige cultuur-criticus van The Culture of Narcissism is geëindigd als een hardhorende predikant en een rancuneuze intellectueel. Zoals wel vaker gebeurt met grote denkers en kunstenaars heeft ook Lasch met zijn laatste werk afbreuk aan zijn eigen intellectuele statuur gedaan. Er moeten betere manieren zijn om je laatste levensdagen door te brengen dan met het schrijven van dit soort boeken. Een béétje van de levenskunst van Eddy en Patsy zou je de man toch gegund hebben.