Spring naar de content
bron: anp

Het nieuwe elan van Dennis Bergkamp

Lang leek het erop dat de sierlijke goalgetter uit Amsterdam verpieterde in het strafschopgebied van San Siro. lJskonijn noemden ze hem. Of ‘Denise’. Maar het ware heldendom gloort inmiddels. ‘Het wordt tijd dat ze hier ook eens een stiftje zien.’ Het nieuwe elan van Dennis Bergkamp.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bas Barkman en Gert Hage

De Kuip, afgelopen woensdag. 

“Dennis, je moet weg,” zegt KNVB-perschef Rob de Leede al na vijf minuten. De speler knikt verontschuldigend en spoedt zich naar de uitgang. Onderaan de trap wachten zijn vrouw, zijn ouders en zijn broers met aanhang op de speler die door bondscoach Guus Hiddink op de persconferentie werd uitgeroepen tot de nieuwe leider van het Nederlands Elftal. 

Boven. in het Grand Café van De Kuip neemt Hiddink zijn eerste slok bier. “Dennis? Die is er bijna. Hij moet nog iets meer gaan uitstralen. De rug moet rechter, de kop omhoog en de schouders strak. Méér: hier staat Dennis Bergkamp. Maar je kunt zien dat hij op de weg terug is. Hoe hij vanavond heeft geknokt…” 

De spits zelf is dan al vertrokken. Schijnbaar ongehinderd door de hagelbui die kort na de interland boven Rotterdam is losgebarsten, loopt de familie Bergkamp, met als stralend middelpunt jongste zoon Dennis, over het parkeerterrein, op zoek naar de auto’s. 

Een week eerder. Appiano Gentile, een dorpje tussen Milaan en Como. 

Filmcamera’s worden opgesteld, supporters staan op uit hun stoel en drentelen nerveus door de imposante ontvangstruimte van het trainingscomplex van Internazionale Milano Football Club, La Pinetina. Het is even na enen en de eerste spelers druppelen binnen. In de deur van het spelers-restaurant verschijnt de lange, tengere gestalte van Dennis Bergkamp. Aarzelend gaat zijn blik rond. Nauwelijks heeft hij een stap gezet op het in de zwart-blauwe Inter-kleuren geweven tapijt of hij wordt voor de camera’s getrokken. Omringd door een select groepje supporters beantwoordt hij de vragen routineus, een schuchtere glimlach rond de lippen. Het ritueel is bekend. Nieuw zijn de vragen die hem worden gesteld. Niet langer wordt hij onderworpen aan een spervuur over zijn problemen bij de club, met het land, de taal en het Italiaanse voetbal. Geen vragen meer of hij wel van pasta houdt, of het klopt dat hij zijn boodschappen doet in Zwitserland en wanneer hij denkt eindelijk weer eens te scoren. 

Ik had geen zin om te gaan roepen: dit jaar schiet ik er minstens vijftien in. Dat is wat ze willen horen, maar dat kan ik niet, zo ben ik niet opgevoed

Nu is het allemaal anders. “Dennis, vertel nog een keer van die goal tegen Foggia.” En: “Wat vond je ervan dat de supporters twee minuten lang voor je applaudisseerden na afloop van de wedstrijd?” 

Tien minuten later schuift Bergkamp aan. Hij verzucht: “Ze kennen hier maar twee kleuren, zwart en wit. Tot nu toe overheerste zwart, nu is alles wit. Het is niet mijn manier van denken, maar het begint te wennen. Ik weet nu dat het niet alleen bij de club zo werkt, maar in de hele samenleving. Dat vergemakkelijkt het proces. Ook in het dorp waarin ik woon, kijken ze anders naar me als ik heb gescoord. Ik voel me nu lekker, maar het heeft me wel anderhalf jaar gekost. Dat is blijkbaar de tijd die ik nodig had om mijn verleden in Nederland los te laten.” 

Toen Dennis Bergkamp in februari 1993 voor Inter Milan koos, dacht hij een keuze te hebben gemaakt voor een ploeg met toekomst. Hij was overtuigd geraakt van de goede bedoelingen van de club, die definitief met zijn catenaccio-verleden wilde breken. Bergkamp zou de centrale figuur worden in een nieuw, avontuurlijk en aanvallend Inter, gesteund door zijn vriend en aangever Wim Jonk. 

Het was precies wat hij zich wenste. Geen club waar niets meer te winnen viel, zoals Barcelona, en ook geen club zonder duidelijk omlijnde plannen over zijn positie op het veld, zoals Juventus, maar een club met ambities en met het heilige voornemen mooi en vooral aanvallend te gaan voetballen. “Je moet speels zijn als voetballer, je moet iets moois willen doen,” zegt Bergkamp op het trainingscomplex van Inter. En hij dacht dat dat voornemen bij Inter het best tot zijn recht zou komen. 

Het liep anders. Het elftal speelde slecht, vooral na de winterstop. Het had een trainer, Bagnoli, die niet wist wat hij wilde. Dan weer koos hij op aandringen van enkele Inter-veteranen voor het vertrouwde catenaccio, een week later had hij een aanvallend strijdplan klaarliggen om Dennis en Wim tegemoet te komen. De ploeg verspeelde punt na punt en er dreigde zelfs degradatie. Bergkamp was niet bij machte het tij te keren. Het ontbrak hem aan steun van zijn medespelers, van de supporters en vooral ook van de club. “Toen het slecht ging kwam er een stroom negatieve publiciteit los over de club en over mij in het bijzonder. Niets was meer heilig.” 

Inter ontkwam ternauwernood aan de vernederende gang naar de serie B. De hele club haalde opgelucht adem, behalve Bergkamp. Hij keek bevreemd voor zich tin toen hij bestuursleden en medespelers zag juichen en dansen. “Ik was helemaal niet blij, eerder kwaad dat het ooit zover was gekomen. Ik had toch gekozen voor een topclub, niet voor een die moet vechten tegen degradatie? Ik ben toch bij Inter, en niet bij RKC?” 

De winst van de UEFA-cup vormde een schrale troost voor de club die het seizoen zo ambitieus was begonnen. Ook de pers zag in dit succes geen reden de aanvallen op Bergkamp te staken. Men rekende hatelijk voor hoeveel lires per doelpunt Bergkamp — die dat seizoen in de competitie zeven keer had gescoord — had gekost, men hekelde zijn afstandelijkheid en gebrek aan emoties en ging onverminderd door met wroeten in wat voor hem het meest dierbaar is: zijn privé-leven. 

In plaats van weerwerk te leveren sloot hij zich steeds verder op in zichzelf. “Als iemand me vernedert, me pakt op een oneerlijke manier, dan ben ik niet iemand die erop afstapt om uit te leggen dat ik anders in elkaar zit. Ik trek me terug en verbijt me. Misschien is het een verkeerd soort koppigheid, maar zo zit ik nu eenmaal ik elkaar. Altijd heb ik gedacht, zelfs op momenten dat ik niet meer wist voor wie en voor wat ik het deed: wacht maar, éérst zullen jullie zien wat ik allemaal kan. Daarvóór stap ik niet op. Erger dan dit kan het niet meer worden.” Daarin bleek Dennis zich te vergissen. 

‘Was soli ich denn mit diesem Jungen?’ vroeg Kurt Linder, in ’88 even trainer van Ajax, zich ooit openlijk af. Linder was niet de enige Ajax-trainer die twijfelde aan de capaciteiten van de aanvaller. Men vond hem te fragiel, te zachtmoedig, te bescheiden voor het topvoetbal. 

Ook Dennis zelf had aanvankelijk zijn bedenkingen bij een overgang naar Ajax. In 1980 vingen de Ajax-scouts bot bij het talentvolle voetballertje van de Amsterdamse amateurclub Wilskracht-SNL, een afkorting die staat voor het Sint-Nicolaas Lyceum, een katholieke school in Amsterdam-Zuid. Ajax was de club van de bluffers en de bontjassen, de Bergkamps waren meer van Monopoly en van ‘doe maar gewoon’. 

“Voetbal was toen ook nog niet zo belangrijk voor me,” zegt Bergkamp. “Je had je school en je familie. Het gezin bood me alles: geborgenheid, aandacht, afleiding. Ik had geen andere behoeften en stond niet te springen om bij Ajax te spelen. Ook mijn ouders vonden het aanvankelijk maar een vreemde club. Het was een wereld die ver van hun afstond.” 

Zijn drie broers speelden bij Wilskracht-SNL, zijn vader hád er gespeeld en deed er nog steeds verenigingswerk voor de club, maar een jaar later kon iedereen zien dat Dennis Wilskracht-SNL was ontgroeid. De ambitie won het van de argwaan — Dennis ging naar Ajax. 

Zijn weg door de jeugdelftallen verliep weinig spectaculair. Hij sloeg geen elftallen over; nationale selecties waren voor hem niet weggelegd. Dat Dennis de bravoure miste die zo kenmerkend is voor de Ajax-jeugd, speelde daarbij geen onbelangrijke rol. Hij leefde ingetogen en onopvallend. Bij kaartspelletjes keek hij toe, naar de disco ging hij niet. Liever ging hij na de training direct terug naar zijn ouderlijk huis in Amsterdam-West. Later zou hem dat de kwalificatie ‘De monnik van Mokum’ opleveren. 

lk was helemaal niet blij dat we aan degradatie ontsnapten, eerder kwaad dat het ooit zover was gekomen. Ik had toch gekozen voor een topclub? Ik ben toch bij Inter, en niet bij RKC?

De doorbraak kwam in 1986. Johan Cruijff was trainer en zeer gecharmeerd van de blonde buitenspeler. Hij hevelde de anonieme junior over naar de A-selectie, overtuigde hem ervan dat hij zou slagen als profvoetballer en liet hem op 14 december van dat jaar debuteren tegen Roda JC. Twintig minuten voor het einde viel de zeventienjarige in als rechtsbuiten. Het was een onopvallend debuut, zoals ook zijn eerste doelpunt in de eredivisie — twee maanden later tegen Haarlem — nauwelijks opzien baarde. 

Pas drie maanden daarna, in de kwartfinale van het toernooi voor bekerwinnaars, stal hij de harten van het grote publiek. Ajax speelde tegen het Zweedse Malmö met Bergkamp op de rechtervleugel. Het werd een gedenkwaardige avond. Keer op keer glipte de jonge rechtsbuiten langs de wanhopige Zweedse verdedigers. Het publiek genoot. Dennis Bergkamp wachtte een grote carrière, zo voorspelden de kenners. 

Toen Cruijff met veel lawaai in het najaar van ’88 uit De Meer vertrok, dreigde Dennis weer terug te vallen in de anonimiteit. Noch Beenhakker, noch Linder en diens opvolgers hadden veel vertrouwen in zijn capaciteiten. Veelzeggènd was de wijze waarop hij hun wantrouwen beantwoordde. Hij rende niet naar de pers om zijn beklag te doen, wapperde niet met zijn contract en zocht evenmin de confrontatie met de trainer. Hij zweeg, beet de tanden op elkaar, en streed in stilte. “Ja,” erkent Bergkamp. “Het is wel vergelijkbaar met mijn reactie op de kritiek in Italië. Zo zit ik blijkbaar in elkaar. Mijn emoties houd ik privé. Daar heeft de buitenwereld niets mee te maken.” 

Aan de hand van Louis van Gaal en gelanceerd door zijn nieuwe aangever Wim Jonk snoerde hij de sceptici in De Meer de mond. In de seizoenen ‘911’92 en ‘921’93 leerde ook Europa het nieuwste Nederlandse paradepaardje kennen, toen Ajax in de Europa Cup tekeerging. Met name in Italië, waar de Amsterdammers Genua en later Torino vernederden, keken ze bewonderend naar de blonde aanvaller. Spelend achter de diepste spits en gevoed door zijn vaste aangever maakte de godenzoon van Ajax indruk bij de Italiaanse liefhebbers. Een van zijn handelsmerken, het stiften van de bal over de keeper, werd breed uitgemeten op de televisie. “Een stiftje vind ik de mooiste manier om te scoren. Het is iets fantastisch. Het is een actie oog in oog met de keeper. Ik kijk naar hem — wat doet hij? Ik kijk weer naar de bal, en besluit te stiften. Ik leun wat achterover, mijn standbeen strak en stevig, mijn rechterbeen flexibeler, en toucheer de bal aan de onderkant. Het is als een trekstoot bij het biljarten. Ik vind het een prachtig gezicht als de keeper verstijfd de bal nakijkt, die met een mooi boogje over hem heen dwarrelt. Dat klinkt misschien doordacht, maar ik doe het puur op intuïtie. Er is durf voor nodig, dus moet ik me goed voelen, zelfvertrouwen hebben.” 

Voor Dennis Bergkamp, de vedette van Ajax, stonden de clubs in de rij. Italië lonkte. 

Na het WK in Amerika en een korte vakantie begon hij vol goede moed aan zijn tweede seizoen bij Inter. “Ik had het gevoel dat ik nu beter bestand was tegen de druk. In het eerste jaar was er veel met me gebeurd. Een vreemd land, getrouwd, voor het eerst weg van mijn familie, een nieuwe club; alles kwam ineens. Bovendien moest ik erg wennen aan de manier van voetballen. Je krijgt weinig ruimte. Ze dekken veel korter in Italië. 

“Regelmatig had ik het gevoel tegen een muur aan te lopen. Het lukte me niet er een gaatje in te ontdekken. Ook al omdat ik op een positie speelde die ik niet gewend was. In het twee-spitsensysteem van Inter had ik een vrije rol over de hele voorhoede. Ik liep er wat verloren rond. Maar na dat jaar van aanpassing had ik het idee zowel het spel als het land aan te kunnen.” 

De goede bedoelingen smoorden in fysiek ongemak. Zoals veel andere WK-gangers kreeg hij te maken met blessures, die hij zelf wijt aan overbelasting. Dat ontnam hem de kans Italië te laten zien wat hij waard was. Opnieuw laaide de kritiek op. De aanvallen werden persoonlijker en har-der. Bergkamp keek verbijsterd toe. 

“Als ze schrijven dat ik een miskoop ben, heb ik daar vrede mee. Maar leugens over m’n privé-leven pik ik niet. Hij past zich niet aan, schreven ze, want hij eet nooit buiten de deur. Ook zou ik geen vrienden hebben, weigeren om de taal te leren en geen contact hebben met mijn medespelers; allemaal onzin, maar het heeft me wel geraakt.”

Toch reageerde Dennis niet, hij weigerde zich te conformeren aan de wetten van de Italiaanse pers. “Ik heb vanaf de eerste dag in Italië geprobeerd met de pers om te gaan zoals ik dat in Nederland gewend was. Gewoon wat praten over voetbal, zonder al die heisa eromheen. Ik had geen zin om te gaan roepen: ‘Dit jaar schiet ik er minstens vijftien in.’ Dat is wat ze willen horen, maar dat kan ik niet, zo ben ik niet opgevoed.” 

Langzaam maar zeker dreigde de situatie onhoudbaar te worden. Een interview met zijn tuinman beschouwt hij zelf als het dieptepunt van zijn verblijf in Italië. “Bergkamp, die praat nooit,” tekende de journalist op uit de mond van de tuinman. “Hij zit altijd binnen. Hij heeft me nog nooit iets aangeboden, niet eens een bekertje water.” 

Afschuwelijk vond hij het. “Herhaaldelijk hebben Rob Jansen (de zaakwaarnemer van Bergkamp — red.) en ik er bij het bestuur op aangedrongen maatregelen te nemen tegen journalisten die dit soort onzin publiceren. Ze beloofden er iets aan te doen, maar ik merkte er niets van.” 

Bergkamp voelde zich onbegrepen en onbeschermd en dreigde ten onder te gaan in de hysterie om hem heen. De sierlijke en gedreven goalgetter uit Amsterdam verpieterde in het strafschopgebied van San Siro. 

“Het meest vernederend was dat ze zeiden dat ik er privé te weinig deed om me aan te passen. Dat heeft me pijn gedaan. Vanaf m’n zeventiende ben ik serieus met sport bezig. Ik deed en doe er nog steeds alles voor: ik pak mijn rust thuis, ga vroeg naar bed et cetera. Nu kwam het erop neer dat ik te weinig voor het voetbal deed, omdat ik altijd maar thuis bleef, niet naar de disco ging. ‘ijskonijn’ noemden ze me. Of ‘Denise’. Dat schijnt hier normaal te zijn, maar leuk vond ik niet. 

Als ik de kans had gekregen, had ik het geprobeerd. Een mooi stiffie —een duidelijker teken dat ik uit het dal ben dat het stukken beter met me gaat is er niet

“Wat me op de been hield, was dat ik me privé perfect voelde. Een mooi huis aan een meer, alles magnifiek verzorgd en een vrouw die me begreep en steunde. Zonder Henrita had ik het niet gered. Op de juiste momenten gaf zij tegengas. Ik betrok alles op mezelf. Je hebt toch het idee dat je een behoorlijke voetballer bent en als het dan niet loopt, ga je twijfelen aan jezelf. Zij overtuigde me dat het niet alleen aan mij lag, maar ook aan de manier waarop ik werd aangespeeld en aan mijn positie op het veld. Ook sprak ik in die rotperiode vaak met mijn broers en mijn ouders. Je valt toch terug op wat je het meest dierbaar is. 

Hij lijkt te schrikken van zijn eigen woorden. “Het lijkt wel dramatisch, maar dat was het niet. Het was niet een snoeiharde klap, maar een langzame weg omlaag. En soms kon ik er ook wel om lachen. Zoals toen ze schreven dat ik last had van haaruitval en daarom mijn haar anders had laten knippen.” 

Als geen ander realiseert hij zich dat er tussen hem en Italië een nauwelijks te overbruggen cultuurverschil bestaat. Na een doelpunt hoort een voetballer een salto te maken of tenminste in het net te klauteren. Dennis steekt één arm gestrekt omhoog, zijn gezicht blijft onbewogen. Van een voetballer in Italië wordt verwacht dat hij het publiek vermaakt met kwinkslagen en teksten in de trant van: ‘Zondag leg ik er twee in’, of ‘We gaan voor de eerste plaats’. Dennis denkt het alleen. “Ik heb dat nooit gedaan en doe het ook hier niet. Dat is koppig ja, maar ik ga mezelf niet anders voordoen. Ze moeten er maar aan wennen, ook al weet ik inmiddels dat dat niet de gemakkelijkste weg is.” 

Toch heeft hij enige concessies gedaan. Een maand geleden sprak hij voor het eerst ontspannen met de drie belangrijkste Sportkranten van Italië. “Ik heb wat toegegeven en zij ook. Het was een gesprek waar iets uitkwam. Ze wilden eindelijk weleens wat te weten komen over het Nederlandse voetbal. Het luchtte mij behoorlijk op toen ik merkte dat ze ook op een andere manier konden denken en praten.” 

Bergkamp deed nog een andere ontdekking toen kortgeleden een handvol Europese clubs, aangevoerd door Bayern München, belangstelling toonde. “Die interesse streelde me.Toen me gevraagd werd wat ik van die aandacht vond, zei ik: ‘Misschien ben ik toch nog wel een van de beste spelers van Europa’. Ik schrok er zelf van —dat was toch on-Dennis, on-Nederlands ook. Ik verwachtte eigenlijk een afkeurende reactie, maar toen ik om me heen keek, reageerde niemand. De volgende dag stond het in de krant. Iedereen vond het prachtig. Toen dacht ik: dit is wat ze kennelijk willen horen, zo moet het, zo dwing je hier respect af.” 

Vanaf dat moment vond hij de weg omhoog, daarbij gesteund door enkele belangrijke overwinningen. De negatieve berichtgeving stopte. Inter kreeg een nieuwe president met betere contacten bij de kranten, zijn blessures herstelden, zijn spel werd beter. 

Zwart werd wit. Bergkamp durft weer aan een nieuwe toekomst te denken. Die ligt bij Inter, verzekert hij. “Deze club heeft nog wat te goed. Dit seizoen valt er weinig meer te winnen, maar daarna zal ik er alles aan doen om Inter een prijs te bezorgen.” 

De lichtblauwe ogen glinsteren. “Het wordt tijd dat ze hier ook eens een stiftje zien. In anderhalf jaar Italië heb ik het alleen nog maar een enkele keer op de training gedaan. Dat gaf wel een lekker gevoel, alsof een rugzak met 140 kilo van mijn schouders viel. Op zo’n kick kan ik weer een week vooruit. Als ik na die goal tegen Foggia de kans had gekregen, had ik het geprobeerd. Een mooi stiffie — een duidelijker teken dat ik uit het dal ben, dat het stukken beter met me gaat, is er niet.” 

En stukken beter gaat het. Dat bleek vorige week, tijdens de interlandwedstrijd in Rotterdam tegen Malta. Bergkamp leek brutaler en agressiever dan ooit tevoren. Negentig minuten lang werd hij omringd door Maltezer verdedigers die uitsluitend op het veld leken te zijn om hem het voetballen onmogelijk te maken. Ze trokken aan zijn shirt, hingen aan zijn schouders en schopten hem genadeloos onderuit. 

Bergkamp, de Nieuwe Bergkamp, constateerde dat hij van de lankmoedige scheidsrechter geen enkele bescherming mocht verwachten en vocht als een leeuw — resulterend in een belangrijk doelpunt en een blauw oog voor een der verdedigers. Te midden van de andere, wat al te correcte aanvallers van het Nederlands Elftal, ontpopte hij zich eindelijk als de centrale man die begrijpt dat hij als meest getalenteerde van allemaal moet voorgaan in de strijd. Na het afscheid van de straatvechters Koeman, Rijkaard, Wouters, Gullit en Van Basten doet hij eindelijk een gooi naar het ware heldendom. De toekomst van Oranje heet Dennis Bergkamp. 

M.m.v. Jurrien Dekker