Spring naar de content
bron: unsplash

Het laatste bastion

‘Donker bier uit het vat, open haardvuur, goedkoop voedsel, moederlijke barmaids en géén radio.’ Zo omschreef George Orwell zijn ideale ‘city -pub’. Maar nu verdwijnen ze in angstwekkende snelheid, en Engeland houdt zijn hart vast. Wat is er toch gebeurd met het traditionele praathol voor mannen?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Hieke Jippes

EIke avond van de week, rond acht uur, gaat in miljoenen Britse huiskamers de televisie aan voor een bezoek aan de ideale pub. In BBC’s Eastenders is het een buurtcafé in het havengebied in oostelijk Londen, vol geslepen spiegels en rood pluche. Het heet, als duizenden pubs over heel Groot-Brittannië, de Queen Vic(toria). In Coronation Street, al 35 jaar lang de meest bekeken soap op het commerciële kanaal ITV, centreren de gebeurtenissen in de straat zich in The Rover’s Return. Een echt werkmanscafé, in een denkbeeldige toffe arbeiderswijk in Manchester: kaal, maar gezellig. En dan is er nog, eens in de week, een uitstapje mogelijk naar The Woolpack, floppend hart van de gemeenschap in Emmerdale, een imaginair dorp in de Yorkshire Dales. In de Queen Vic gaan de gesprekken over racisme, in The Rover’s Return over het leven in het algemeen en in The Woolpack over lief en leed in het plattelandsbestaan. 

Het is geen wonder dat de soaps op de Britse televisie om de drinkplaats draaien. Het public house neemt een centrale plaats in in het bestaan van de Engelsman. Méér dan alleen een café is het een verlengstuk van zijn huiskamer en soms zelfs de vervanging daarvan. De local is een plek waar hij naar toe gaat in de verwachting er gelijkgestemden te ontmoeten en waar hij in elk geval een praatje met de landlord of publican kan maken. De pub is een plek waar je je rustig kunt terugtrekken aan een tafeltje met een pintglas voor je, al of niet gespitst op een spelletje later: pijltjes gooien of kaart spelen. Een pub is een van de weinige sociale ontmoetingsplaatsen waar het klasseverschil wegvalt; jong en oud, overhemd en overall mengen zich zonder enige geforceerdheid. En dan wordt in echte pubs nog echt bier geschonken, uit het vat, hoppig in duizend varianten en idealiter afkomstig van een lokale brouwerij. 

Hele literaire carrières — Dylan Thomas, James Joyce, Charles Dickens — drijven op het bestaan van de pub. De architect Edward Lutyens, ontwerper van New Delhi en van het nationaal monument voor de doden in Whitehall, schreef in 1937 al in het blad The Builder ‘dat het public house staat voor datgene wat de kern uitmaakt van onze levenscyclus. Het is essentieel voor wat we materieel nodig hebben en niets is nog belangrijker in ons leven dan alleen de kerk, die symbool staat voor onze spirituele behoeften. De kerk is voor de geest wat de pub voor het vlees is. Voor beiden geldt: als zij goed en mooi zijn opgetrokken, dan houden ze de duivel zelve op een afstand’. 

Maar de duivel heeft desondanks vat gekregen op dit nationale erfgoed. Pubs verdwijnen in de stad en op het platteland gelijkelijk, in een angstwekkende snelheid. Gesloopt, gesloten, als woning in gebruik genomen of omgebouwd tot iets wat de naam ‘pub’ niet langer verdient; een disco-bar, een café-restaurant of — het vreselijkst van al — een thema-pub. Wat George Orwell in 1946 in een essay omschreef als ‘de ideale city-pub’ — ‘donker bier uit het vat, open haardvuren, goedkoop voedsel, een tuin moederlijke barmaids en géén radio’ — moet bij een thema-pub plaatsmaken voor een brouwerijmanagersvoorstelling van een ‘Amerikaanse wijnbar’ of een ‘Spaans café’. Niks real ale, maar in plaats daarvan Mexicaans bier in een flesje met zout aan de rand en een stuk limoen in de hals gestoken. Taylor’s Golden Best en Mauldon’s Black Adder worden verdrongen door produkten uit de wereld van ver weg: Moosehead uit Canada, Brama uit Brazilië of Grolsch-lager in het ‘authentiek Hollandse’ flesje en dus voor een astronomische prijs. Als het al geen witte wijn of mineraalwater moet zijn, natuurlijk. 

De afbraak van de pub als nationale instelling, even kenmerkend als de dubbeldekkerbus en de zwarte taxi, gaat hard. Vooral sinds de laatste regering-Thatcher in 1989 door de knieën ging voor de macht van de grote brouwerijen en niet het advies opvolgde van de Britse anti-kartelcommissie die die macht juist wilde verkleinen, hebben dezelfde brouwers duizenden pubs uit de markt gedwongen. Vijf grote concerns, van nationale brouwerijen uitgegroeid tot leisure companies, hebben 82 procent van de Britse biermarkt in handen. Courage, Bass, Whitbread, Scottish & Newcastle en GrandMet zijn niet geïnteresseerd in de pub als ruggegraat van de plaatselijke samenleving. Voor hen is het drink- en praathuis niet meer dan ‘een detailhandel-uitlaat’ voor hun produkt geworden. Dat afzetpunt moet ‘gemanaged’ worden. Waar die afzet naar aard en omvang te wensen overlaat, ziet de moedermaatschappij geen enkel heil in de voortzetting van het etablissement. Pubs hebben voor hen niet te maken met de landlord en landlady en hun veelal vaste cliëntèle, maar met managementsvaardigheden en uiteindelijk met winst. 

De geschiedenis van de neergang van de pub is niet in 1989 begonnen, maar wel met ingang van dat jaar zo versneld, dat pessimisten vrezen dat er tegen het jaar 2000 van de naar schatting 54.000 bestaande karakteristieke Engelse pubs duizenden, zo niet tienduizenden verdwenen zullen zijn. De belangenbehartigingsorganisatie van onafhankelijke publicans, de National Licensed Victuallers Association, heeft zichzelf twee jaar geleden al noodgedwongen opgeheven, omdat ze als soort steeds meer in de verdrukking zijn geraakt. 

Jeffrey Bernard is journalist, schrijver en alcoholist te Londen. Hij is het type hoofdstedelijke journalist dat — in vergelijkbare Nederlandse termen — toen de krantenredacties nog in de binnenstad van Amsterdam waren geconcentreerd, aanhoudend café Scheltema placht te bezoeken. Zo aanhoudend dat hij deel van het interieur werd. Bernard heeft landelijke bekendheid sinds een paar jaar geleden in het West End het naar hem genoemde toneelstuk Jeffrey Bernard Is Unwell ging, met Peter O’Toole overtuigend in de hoofdrol. Iedereen weet sindsdien dat Bernard de dag niet doorkomt zonder tenminste een hele fles whisky of wodka, bij voorkeur te consumeren in The Coach and Horses in Soho. Minder bekend is dat hem inmiddels beide benen zijn afgezet, zodat vrienden hem nu naar de kroeg moeten dragen. Geen wonder dus dat Jeffrey Bernard als dè autoriteit op het gebied van de pub mag gelden en elke keer wordt opgevoerd als deskundige op het gebied van hun specifieke karakter. 

“Managers (in plaats van de traditionele publicans die niet bij de moedermaatschappij in dienst zijn) zijn meestal jong en tegelijk de reden voor al die walgelijke herinrichtingen, die juke-boxes, fruitmachines, Star Wars en derderangs muzak. En hoewel het in theorie net zo gemakkelijk zou moeten zijn voor managers als voor zelfstandige uitbaters om vervelende gasten buiten de deur te houden, laten managers dat wel uit hun hoofd. Zij hebben hun blik vast op de kassa gericht en het kan ze geen bal schelen wie ze wel en wie ze niet bedienen,” zei hij onlangs tegen de Daily Telegraph. 

Tot een paar jaar geleden was de verhouding tussen de landlord en de brouwer er een van huurder en huisbaas. De huurder was verplicht zijn meeste dranken af te nemen van die ene brouwerij, maar werd verder vrijgelaten in wat hij van zijn pub maakte. Dat zorgde voor een brede variëteit in aanpak en persoonlijkheden. De eerste publican met wie ik ooit bevriend raakte, was een voormalig Conservatief Lagerhuislid. Anderen die ik ken zijn ex-militair, ex-mijnwer-ker of ex-bankmedewerker. Sommige uitbaters namen genoegen met een omzet die voor hen net voldoende was om het hoofd financieel boven water te houden. Anderen spanden zich in om hun pub aantrekkelijk te maken voor zoveel mogelijk klanten. Dartswedstrijden, liefdadigheidscompetities en regionale hersengymnastiekwedstrijden tussen pub-teams bestaan nog steeds en houden de loop in een pub. Er waren landlords die verbeteringen in het interieur van de pub aanbrachten, waardoor de omzet omhoogging. Echtgenotes werkten gratis mee; in de keuken, achter de bar, als schoonmaakster in de uren dat de pub dicht is. 

Maar als de huurovereenkomst ten einde liep, kon de publican de vrucht van zijn inspanningen op geen enkele manier meenemen. Hij verloor zijn baan en zijn huis. Soms ging dat ten gunste van een nieuwe baan in een andere pub met een betere woning, soms gebeurde dat onvrijwillig, door persoonlijke oorzaken. Een gepensioneerde publican leeft maar al te vaak in behoeftige omstandigheden.

Door het samenpakken van grotere en kleinere brouwerijen in machtige concerns, ontstond in feite een situatie waarin die concerns pubs in steeds groteren getale aan zich gebonden hielden. Dat beschermde aan de ene kant het niet zo winstgevende dorpscafé, omdat ze’e’r winstgevende cafés in de steden de moedermaatschappij gelukkig hielden. Maar toen greep de Europese Commissie, en in haar voetspoor de Britse Monopolies and Mergers Commission, in. De MMC concludeerde dat de klant de dupe werd van de overmaat aan tied houses, pubs die aan één brouwerij zijn gebonden. Zij wilde dat de markt opengebroken zou worden, dat de macht van de grote brouwerijconcerns zou worden verdund en dat de pubganger de gelegenheid zou moeten krijgen binnen één pub meer produkten te proeven dan alleen die van die éne brouwerij. 

Alle betrokkenen, behalve de brouwerijen, juichten de aanbevelingen toe. De toenmalige minister van Industrie, Lord Young, was in naam geheel vóór een radicale ommekeer in de bestaande praktijk. Maar in feite liet hij zich door de bier- en drankindustrie ompraten om de meest radicale voorstellen van de MMC niet uit te voeren. Het feit dat de industrie ook heftig doneerde aan de Conservatieve partijkas had daarmee alles te maken. 

Uiteindelijk kwamen de maatregelen van de laatste regering-Thatcher erop neer dat zij alle brouwerijconcerns die méér dan tweeduizend pubs in eigendom hadden, verplichtte dat teveel binnen enkele jaren af te stoten. Daarbij werden alle tied houses (het tegengestelde van free houses, waar een eigenaar-publican zijn eigen inkoop kan regelen) gedwongen voortaan ten minste één `gast’-bier toe te laten. Zelfs dat ging de bier- en drankgiganten nog te ver. Juristen verdienden kapitalen aan het bedenken van constructies die de grote brouwers moesten helpen de geest van de wet te omzeilen. Het resultaat? De industrie wist haar greep op de markt nog te verstevigen door onderlinge deals te sluiten en de kleine, zelfstandige brouwerijen, de bedoelde verschaffers van het `gast’-bier, uit de markt te drukken. 

In echte pubs kun je geen koffie krijgen en ook geen eten. Pubs waar tegen heug en meug gekookt wordt, ruiken maar al te vaak naar het soort braadvet dat de hele dag een residu op je verhemelte en je tong achterlaat.

Het voorbeeld bij uitstek is de handel die Courage en GrandMet met elkaar sloten. GrandMet ruilde zijn brouwerijen voor bijna het hele bestand aan pubs dat Courage altijd in bezit heeft gehad. Courage maakte vervolgens de afspraak met GrandMet dat het de vaste leverancier zou worden van alle drank die GrandMet voortaan in zijn pub-imperium van meer dan tienduizend pubs zou gaan omzetten. Omdat GrandMet na het afstoten van zijn fabrieken geen brouwerij meer is, kan het zoveel pubs in eigendom hebben als het maar wil. Die constructie is op kleinere schaal door andere brouwers nagevolgd; zij verkochten hun cafés aan een speciaal opgerichte beheersmaatschappij, die zich vervolgens verplichtte (bijna) al het bier van die brouwer te betrekken. 

Wat de brouwerijconcerns evenmin aangenaam vonden, was dat de nieuwe wetgeving erin voorzag publicans een betere huurbescherming te geven. In de meer winstgevende pubs werden de jaarlijkse huurlasten onmiddellijk tot soms het drievoudige opgeschroefd en uitbaters werd gevraagd pachtcontracten met een duur van twintig jaar te tekenen, in plaats van de drie jaar lopende huurcontracten waaraan ze altijd gewend waren geweest. Allerlei nieuwe regels werden van kracht: reparaties moesten opeens door de pachter zelf worden betaald en de brouwerijen voerden ‘boetes’ in voor het geval dat de landlord er niet in zou slagen een toenemende omzet in het ‘eigen bier’ te garanderen. Dat animeerde niet tot het aanprijzen van `gast’-bier. Huurders van minder winstgevende pubs moesten genoegen nemen met de mededeling dat de brouwerij hun bedrijf van de hand zou doen, zodra de gelegenheid zich aandiende. 

Die ontwikkeling kwam aan het begin van de diepste economische recessie van na de oorlog. Niet alleen moest de publican dus opboksen tegen het vergrote monopolie van een paar grote leisurecompanies, hij moest ook met lede ogen aanzien hoe zijn klanten de prijsverhogingen op zijn pint, opgelegd door diezelfde brouwerijen, niet langer meer konden betalen. En of het nog niet erg genoeg was: diezelfde brouwerijen begonnen inbreuk te maken op het terrein van oude pubs door massaal te adverteren met ‘naar het vat smakend’ bier uit blik. De liefhebber van echt bier — het niet-schuimende ale — moest daardoor de illusie krijgen dat blik, behalve schuimend lager, nu ook zijn geliefkoosde drank kon bewaren: en dat voor een lagere prijs dan in de pub. 

De brouwerijgiganten kon, zoals gezegd, een dorpscafé meer of minder niet veel schelen. Maar Engeland zou Engeland niet zijn als er niet één maar ten minste vier verenigingen zouden zijn opgestaan die zich sterk maken voor het behoud van het drinkhuis als spil van de plaatselijke gemeenschap èn als onvervangbaar onderdeel van de Britse cultuur. En dan zijn er hele dorpsgemeenschappen die eenvoudigweg niet tolereerden dat ‘hun’ pub gesloten zou worden en er een stokje voor staken. 

De belangrijkste oppositie tegen de teloorgang van de pub komt zonder twijfel van de ècht bier-enthousiasten in de pressiegroep die zich Campaign for Real Ale (CAMRA) noemt. CAMRA is een idee van drie journalisten en een kleine brouwer die meer dan twintig jaar geleden gezamenlijk in Ierland met vakantie waren en over een glas bitter besloten dat in Engeland bier steeds minder naar bier smaakte. De ambachtelijke brouwer was aan het uitsterven en daar moest iets tegen gedaan worden. Dat was in de tijd dat de brouwerijen de ontstuitbare opkomst van lager als een gegeven feit beschouwden. In de jaren zestig al waren ze tot de ontdekking gekomen dat als je tapbier pasteuriseerde en van pressie voorzag, je geen bierkelder en geen expertise meer nodig had. En daarbij bleef je bier eindeloos goed. Het smaakte verschrikkelijk en je werd er winderig van, maar je kon tenminste gedag zeggen tegen de handpomp die met spierkracht bediend moest worden en in plaats daarvan zo’n handig plastic kraantje aan een verlicht plaatje gebruiken. Voorspellingen waren dat dit lager in 1994 tachtig procent van de markt zou hebben veroverd. Mede dankzij CAMRA, een van de succesrijkste vrijwilligersorganisaties ooit, is die voorspelling niet uitgekomen en is juist de markt voor echt bier aangetrokken naar vijftig procent. Precies clát is de reden dat de brouwers nu de real ale-drinkers via het blik proberen in te lijven. 

Niet dat de echt-bieractivisten een imago hebben dat gunstig afsteekt bij dat van lager-drinkers. De CAMRA-enthousiasten worden meestal gekarikaturiseerd op sokken, in sandalen en met een baard. Op de Britse imagoladder scoren ze maar net één tree boven de algemeen om hun domheid verachte trainspotters. Dat zijn de mannen die in windjack en plastic poncho uren op de kop van het langste perron in Crewe of London-Euston staan om in hun opschrijfboekje de nummers van voorbijgaande locomotieven te noteren. CAMRA-vertegenwoordigers, geven ze op het hoofdkantoor van de organisatie blij toe, zijn van het soort dat zijn pint terugbrengt naar de bar met de mededeling dat dit bier niet te drinken is; heeft de landlord zijn leidingen wel goed doorgespoeld? En dan: wie wil er een lagerlout zijn? Dat is zoveel als op de voetballer Paul Gascoigne lijken: drinken tot je barst, veel boeren en vloeken en dan stomdronken je bed invallen. Waar is het genot — waar is de beschaving daarin? 

In de buurt van Marlborough, in Wiltshire, ligt aan het Kennet and Avon-kanaal het gehucht Linie Bedwyn. Vier, vijf grote huizen, een aantal landarbeiderscottages en verder, wijdverspreid, een aantal boerderijen. Toen hier de pub met sluiting werd bedreigd, raakten de plaatselijke notabelen zo overstuur dat ze met elkaar de onderneming opkochten, er elk een financieel aandeel in namen en nu de pub als goedlopend bedrijf voor de hele gemeenschap draaiende houden. Het betekent dat de publican en zijn vrouw in niets lijken op de gemoedelijke mine host waarnaar Amerikaanse bezoekers altijd zo gretig op zoek zijn. Een jong Australisch echtpaar heeft een contract van een aantal jaren in ruil voor een aandeel in de omzet. De pub is nog steeds het brandpunt van plaatselijke activiteit, maar trekt daarnaast gasten uit Marlborough en verder vanwege een verbeeldingsrijke menukaart en een voorzichtig experiment met bed-and-breakfast. 

Het is een voorbeeld dat op meer plaatsen navolging heeft gevonden. In Southwold, een dierbare badplaats aan de kust van Suffolk met een uitstraling gelijk aan die van Bergen aan Zee, heeft een voormalige rederijdirecteur net uit eigen zak 185.000 pond neergeteld teneinde The Suffolk Poacher voor het dorp te behouden. Dorpelingen die zulke bedragen niet te vergeven hebben, helpen op een andere manier mee om hun local op te knappen en te prepareren voor feestelijke heropening met Kerstmis. 

En toch — in hoeverre zijn dit gevechten aan de laatste linie? In beide voorbeelden hierboven zijn het niet-inheemsen, hartstochtelijke liefhebbers van de dorpsidylle, die hun pub gered hebben. Zij kunnen de gedachte niet verdragen dat Fred van 86 of Man van 71, die hun hele leven op dit praathuis aangewezen zijn geweest en die aan de bar schilderachtig hun laatste dagen slijten, uit hun decor zullen verdwijnen wanneer de pub zelf verdwijnt. Van Fred en Alan zelf kan de pub niet blijven voortbestaan en van de andere dorpelingen is de klandizie ook ongeregelder geworden nu iedereen een auto heeft en de televisie ‘s avonds de afleiding biedt van Eastenders en bier-uit-blik. 

Op een symposium over de toekomst van het Britse public house, vorige maand, bogen vertegenwoordigers van de drankenindustrie, publicans, sociologen en andere betrokkenen zich op verzoek van CAMRA over de vraag of de pub nog levensvatbaar zal blijken in het nieuwe millennium. Een onderzoek dat aan de bijeenkomst voorafging, stemde niet vrolijk. Een kwart van de Britten komt nooit in de pub, het cafébezoek bij alle leeftijdscategorieën — behalve die boven de vijftig — loopt terug, vrouwen voelen zich er bij uitzondering thuis en klanten die wel graag zouden willen gaan, kunnen zich de prijs van een halve pint niet eens permitteren. 

In de woorden van CAMRA: de ‘onderste’ zestig procent van de samenleving is financieel slechter af dan vijftien jaar geleden. Die categorie mensen wordt aantoonbaar uit de pub geprijsd. Dat is de schuld van de regering, die steeds maar de accijns op bier heeft verhoogd, en van de brouwers, die de prijs van bier hebben opgedreven met meer dan tweemaal het inflatiepercentage. In 1994 werd daardoor de prijs van een aan de bar getapte pint echt bier —gemiddeld £1,47 maar in Londen wel £1,65 — met vijf procent verhoogd. Op de pubs in Zuid-Engeland drukt nog een andere nadelige omstandigheid. Sinds binnen de Europese Unie de importbeperkingen voor drank werden opgeheven, vinden veel Britten het voordeliger viermaal per jaar naar Frankrijk over te steken en daar hun drankvoorraad in te slaan, dan om in eigen land naar de off licence of de pub te gaan. In de afgelopen week kreeg alleen de Mammouth-superstore bij Calais al 2500 Britse klanten per dag die met karren vol het bier en de wijn wegsleepten die thuis door de hoge accijns onverkocht blijven. Als een blikje bier in Frankrijk 17 pence kost, een derde van de prijs in de QuickSave-supermarkt, waarom zou je dan niet voor 20 pond per keer met vier personen en een auto een dagretour Dover-Calais nemen? Een miljoen pinten trekken zo per dag over Het Kanaal uit Frankrijk de Britse eilanden binnen en de animo groeit nog steeds. Formeel trekt de douane de grens bij de hoeveelheid die `voor eigen gebruik’ acceptabel wordt geacht, maar officiële schattingen doen vermoeden dat tot één derde van de ingevoerde Franse drank elders in Engeland wordt herverkocht — ook, naar is gebleken, door een ondernemende publican zelf. 

De deskundigen op hun symposium pleitten voor de hand liggende maatregelen: lagere accijns op drank, langere openingstijden, meer nadruk op goed voedsel, op drinkbare wijn en op dito koffie en meer pressie van pubgangers/ècht bier-drinkers op brouwerijen om ze het soort pubs te laten waarvan ze houden. 

Iedereen die weleens op goed geluk een pub is binnengelopen, weet hoe datgene wat hij binnen aantreft van keer tot keer kan verschillen. Niets knapperend haardvuur, maar vochtige kilte. Niets zand op de vloer, maar oud tapijt met ingetrapte kauwgum. En achter een deur, die veel te dicht bij de bar in de lounge uitkomt, onbeschrijfelijke toiletten. 

Veel pubs verraden nog duidelijk hun traditionele karakter van een praathol voor mannen. Daar is geen scheiding tussen lounge en bar en het is niet lang geleden dat vrouwen in het bargedeelte niet welkom waren. In echte pubs kun je geen koffie krijgen en ook geen eten; daar wordt alleen bier geschonken. Pubs waar tegen heug en meug gekookt wordt, ruiken maar al te vaak naar het soort braadvet dat de hele dag een residu op je verhemelte en tong achterlaat. En in echte pubs zijn kinderen niet welkom. 

De Britse regering heeft inmiddels aangekondigd dat ze pubs in de gelegenheid wil stellen zich te ontwikkelen tot `café-restaurants zoals die op het vasteland van Europa worden aangetroffen’. Op het platteland houdt men zijn hart vast. Verder kunnen publicans vanaf volgende zomer een linderlicentie’ aanvragen. Dat betekent dat bezoekers van buiten al kunnen zien of ze hun kinderen van jonger dan veertien jaar mee naar binnen kunnen nemen. De regering hoopt zo een jong publiek geleidelijk de wereld van ‘het verstandige drinken’ binnen te leiden, maar The Daily Telegraph, Engelands conservatiefste krant, vond het voorstel maar niets. Children set to storm the last bastion of drinkers,’ kopte de krant verontwaardigd op de voorpagina. Anderen hopen van harte dat de kinderen dan ook alléén in pubs met licentie zullen rondrennen, zodat de rust van hun local niet zal worden verstoord. En in onze local, de Fox and Hounds, vindt de collectieve cliëntèle mèt de landlady dat kinderen buiten naar hartelust lawaai mogen maken, maar dat de krukken aan de bar voor de vaste klanten in rustig gesprek zijn en de banken bij het ronkende haardvuur, zoals al twintig jaar lang, voor meegebrachte natte honden.