Spring naar de content

Heren en hazen

‘Woerd eruit, prachtig schot!’ Op landgoed Sterkenburg is de jacht nog onderdeel van een adellijke traditie, overgebracht van generatie op generatie. Een dag in de wereld van partout en tiro, kok en bul.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Bukman

Het is een koude ochtend, een erg koude ochtend, waterkoud. Vannacht heeft het niet gevroren en de lucht is zwaar en donker van de dreigende regen. Achter het camouflagescherm staat de hondenman te stampen en in zijn handen te blazen, zijn Drentse patrijs aan zijn voeten. 

In de verte komen de drijvers aangelopen, ruim vijftien in getal, in een rechte lijn over de hele breedte van het weiland. De eerste haas rent over het veld, met grote sprongen, te ver voor de schutters. Het is een slimme haas, hij heeft in de gaten dat het gevaar aan de rechterzijde van het veld schuilt, en hij keert om en slaat naar achteren. De drijvers joelen, maar een haas die eenmaal is omgedraaid, ontsnapt bijna altijd. Hij maakt een scherpe bocht naar links, een bocht naar rechts, vindt een gaatje tussen twee mannen en rent in de richting van de rivier. “Die is vrij,” zegt de hondenman en hij blaast nog eens in zijn handen. 

Langs de sloot aan de rand van het weiland, bijna onzichtbaar tegen de peppels, staan de geweren. Een eerste schot weerklinkt, gericht op een koppel eenden dat in de richting van het populierenbosje vliegt. De schutter mist, de eenden vliegen verder. Dan komt er een haas aangerend, recht op de geweren af. Even zit hij stil, de oren omhoog, daarna rent hij weer voor zijn leven. Hij springt over een slootje, raakt met zijn achterpoten het water en rent verder. 

Weer klinkt een schot. Het dier gaat in volle vaart over de bol, zijn witte buik licht op, hij draait nog eens om, toont nog eens zijn lichte buik en nog eens en ligt dan stil. Raak. Tien seconden later klinkt er een knal uit het weiland. Een tweede haas wordt geveld. “Dat was Steengracht zelf,” zegt de hondenman. “Hij loopt tussen de drijvers, vanwege de discipline.” 

De omgeving van het Utrechtse dorp Langbroek is misschien wel het kastelenrijkste gebied van Nederland. Langs de Langbroeker Wetering, in de dertiende eeuw gegraven ter ontginning van het moerassige gebied ten oosten van de Kromme Rijn, liggen ontelbare buitenplaatsen: Bandenburg, Hindersteyn, Weerdesteyn, Walenburg, Lunenburg… Vanouds bewoond door adellijke families, hebben de meeste kastelen nu, vanwege de geest des rijdt, een andere bestemming gekregen. 

Het is alweer een groot aantal jaren geleden dat jonkheer Jan Willem Steengracht van Oostcapelle (67) zijn voorouderlijk bezit aan de hoogste bieder verkocht. Kasteel Sterkenburg — de woontoren althans — dateert uit het begin van de veertiende eeuw, toen Ernst van Sterkenburg er de scepter zwaaide. In de loop van de negentiende eeuw kwam het slot in handen van de familie van Steengracht moeder, die het in neo-stijl liet verbouwen. “Eeuwig zonde,” meent de jonkheer, niet in de laatste plaats omdat het middeleeuwse poortgebouw toen werd afgebroken. 

Nu is het kasteel in appartementen onderverdeeld, en Steengracht bewoont de voormalige orangerie, een fraai stenen huis achter het kasteel. Hier ontvangt hij op een vrijdagochtend vlak voor kerst zijn gasten. In de ruime woonkamer druppelen de jagers binnen, vrienden en familieleden, allen van het mannelijk geslacht. Iedereen kent elkaar, soms van eerdere jachtpartijen, soms via het werk, soms van oude familiebanden. De heren worden onthaald op koffie in Wedgewood kopjes en op met boter besmeerde reepjes ontbijtkoek. “We schieten vandaag hazen en fazanten en verder wat de Jachtwet toestaat,” leidt Steengracht de jachtpartij in. “Het precieze programma is afhankelijk van wat het weer doet.” 

Buiten trekken de jagers hun groene wax coats aan en hun kniehoge Wellington laarzen met riempjes aan de bovenkant. Allen zijn gekleed in pofbroek en colbert, in gedekte tinten. Dikwijls gedragen, zoals het betaamt. De kar komt voorrijden met de drijvers, getrokken door een tractor. De heren nemen plaats op de banken, dicht op elkaar, de geweren opengeklapt. De sfeer is van een spanningsvolle verwachting, vrolijk, een ingehouden uitbundigheid. “Dit is voor ons een feestdag,” zegt jonkheer de Beaufort. Dan zet de kar zich in beweging. 

Over de sloot ligt een plank, glad vanwege het natte weer. Steengracht weigert de uitgestoken hand van een van zijn gasten. “Als ik dit niet meer alleen kan, dan word ik te oud,” zegt hij en hij klautert de overkant op. 

De tweede drift is een fazantenjacht, op een van de andere terreinen van het driehonderd hectare grote jachtgebied van de jonkheer (250 hectare is zijn eigendom, van de rest heeft hij het jachtrecht gepacht). Met korte aanwijzingen geeft Steengracht elk van de geweren zijn plek. “Hendrik, jij hier, Frits, jij daar.” Hij is er druk mee, daar had hij van tevoren voor gewaarschuwd. Voor de journalisten is niet veel tijd, het gastheerschap brengt verplichtingen met zich mee. 

Vanuit het eikehout in het bos klinkt het geroep van de drijvers, en al spoedig verschijnen luid kakelend de eerste fazanten. De geweren worden aangelegd, schoten klinken en een vogel vak uit de lucht, in de sloot. De Drentse patrijs van de hondenman schiet eropaf en apporteert. A wonderful shot, oordeelt een buitenlandse gast. De veren dwarrelen in het rond. 

“Een goed schot raakt het beest altijd voor in het lichaam,” zegt een van de andere jagers later in de kar. “Als je zo’n vogel in volle vlucht ziet stilhouden en de nek achterover ziet slaan, dan weet je dat je hem goed hebt geraakt. Dat geeft een grote voldoening, een buitengewoon grote voldoening.” 

Als het bosje leeg is en de geschoten vogels zijn opgehaald, is het tijd voor een hartversterkertje. De heren nemen plaats rondom Steengracht, die gezeten op een driepoot de zilveren bekertjes en de flessen sleedoornjenever van eigen makelij te voorschijn haalt. Sleedoornjenever, sloe gin, is een traditioneel jagersdrankje, zoet en sterk, ideaal met het koude weer. De heren laten het zich smaken, nemen nog een tweede keer en bespreken de kwaliteit van sloe gin uit de winkel. “Gordon’s is goed, Bols is een beetje gezakt.” Wat is het effect van alcohol op hun richtvermogen? “Drank kan positief en negatief werken. Sommige jagers presteren niets meer na een glaasje, anderen schieten als nooit tevoren.” 

In de kar, waar de hazen hangen aan hun achterpoten, drinken de drijvers koffie en jonge jenever. Dan is de pauze voorbij. “Drijvers eruit, heren erin,” roept de jachtopziener. 

In de jaren na de oorlog is de jacht in Nederland gedemocratiseerd. Volgens schattingen van de KNJV, de landelijke vereniging, zijn er momenteel 33.000 jagers, van wie het overgrote deel niet van adel is en een modaal beroep uitoefent. De publiciteit is er sterk op gericht dit burgerlijke aandeel over het voetlicht te brengen. 

Op Sterkenburg is het anders. De gasten zijn er van families die al generaties lang vertrouwd zijn met de jacht. Ze hebben het van hun vader geleerd, die het weer van zijn vader had en die weer van de zijne. Alleen Jan Willem Steengracht, wiens vader jong is overleden, heeft de jacht bij een vriend van de familie leren kennen. Een zoon van die vriend is vandaag aanwezig. “Van al mijn gasten vind ik het gezellig dat ze zijn gekomen, maar van hem waardeer ik het bijzonder.” 

Net als de jagers zijn de drijvers, meest boerenzoons uit de omgeving, met het geweer opgegroeid. Piet, een jongen met vlassig haar en hetzelfde Utrechtse dialect als zijn maat, gaat al vanaf zijn vierde jaar mee. Zijn vader was jachtopziener en hield hem altijd thuis van school als er wat te jagen viel. Nu doet Piet het voor zijn eigen plezier, vandaag heeft hij gespijbeld van de MTS in Amersfoort. Hij beschouwt zijn aanwezigheid als een erekwestie, net als de anderen. De twee tientjes die ze ‘s middags bij de erwtensoep krijgen, daar doen ze het niet voor. 

We lopen naar de volgende drift. Twee drijvers — de een is melkrijder, de ander vermeldt dat hij ‘een kantoorbaan’ heeft — beschouwen hun relatie met de heren. “Als we zo apart van elkaar zitten als daarstraks,” zegt de één, “dan is het eigenlijk feodaal. Bedenk wel, dit is de jet set van Nederland. In hun kastelen kijk je je ogen uit. Maar dat accepteer je, hè? Het is net hoe je jezelf opstelt.” “Het gaat er meestal heel gemoedelijk aan toe,” verduidelijkt de ander. “Dat was vroeger wel anders. Maar nu kunnen we het meestal goed met elkaar vinden. Hoe moet ik het zeggen… het doet geen zéér meer.”

We gaan weer een sloot over, de zware, natte rivierklei in, voor de derde drift. Een schoolmeisje fietst voorbij. “Moordenaars!” roept ze. 

De derde drift gaat in de richting van boerderij Rijnzigt. Steengracht neemt opnieuw plaats tussen de drijvers, om ervoor te zorgen dat de rechte lijn in de linie niet wordt verbroken, waardoor het wild zou kunnen ontsnappen. Voortdurend roept hij bevelen. “Aansluiting houden! Linkse kant voor!” Tussendoor schreeuwen de drijvers hun aanwijzingen. “Partout achter! Tiro rechts!” Partout staat voor haarwild, hazen en konijnen, tiro voor vliegwild. Ook klinken er termen als kok (fazantehaan) en bul (mannetjeshaas). 

In de lucht vliegen eenden, twee aan twee. “Dat zijn koppels,” zegt een van de drijvers. “Ze trekken met het zachte weer van de laatste tijd alweer naar elkaar toe.” Weer klinkt een schot, en een van de eenden valt in de takken van een boom. “Woerd eruit, prachtig schot!” roept een drijver waarderend. 

Plotseling rennen er twee reeën over het veld, een geit en een geitkalf. Razendnel vluchten ze voor de jagers, tussen de schapen door, bruine schichten. Ze worden met rust gelaten; reeën worden selectief afgeschoten, met de kogel, niet met hagel. En ze mogen niet worden opgedreven. 

Aan het einde van de drift, bij een vervallen schaapskooi, schiet een jager mis. Dat wil zeggen: hij raakt een haas, maar doodt hem niet meteen, zoals de code voorschrijft. Het aangeschoten dier probeert te ontsnappen, maar is daartoe niet meer in staat. De spierbewegingen die normaal tot de kenmerkende lange sprongen voorwaarts leiden, hebben nu slechts akelige, spastische stuiptrekkingen hoog boven het gras tot gevolg. Razendsnel zijn de drijvers erbij, even weet de haas nog aan hun stokken en handen te ontsnappen, dan wordt hij gegrepen. Eén tik achter de oren en het is voorbij. Vanuit de stal van de boerderij kijkt een koe uitdrukkingsloos toe. 

Nog één laatste kans. “Partout rechts! Jajajajaja! Die is vrij, verdimme.” 

“Daar is er nog één! Die komt er niet door!” Pang. “Over de bol!” 

Tussen de middag is er een warme maaltijd in het dorp, voor de heren; de drijvers eten bij de jachtopziener. Op weg naar het restaurant constateren de jagers tevreden dat huis Leeuwenburg, waar een tijdlang een architectenbureau was gevestigd, weer particulier wordt bewoond. 

Er is voedzame kost: boerenkool met worst, saucijsjes en speklappen. Vergenoegd overziet Steengracht het tafereel. Het is een gezellige dag onder vrienden, helemaal in de traditie van Sterkenburg. Er worden grapjes gemaakt, er wordt jonge klare gedronken en er wordt goedmoedig de spot gedreven met het eenvoudiger buurgezelschap, waar tot hilariteit van de heren aan een speech wordt begonnen terwijl iedereen nog niet eens aan tafel zit. 

Sterke verhalen worden uitgewisseld over jachtpartijen in het buitenland, en een van de oudere aanwezigen filosofeert over de maximumleeftijd waarop de jacht nog bedreven kan worden. “Sommigen stoppen er al op hun 72ste mee, anderen gaan tot hun negentigste door. Ik had een oom van 89, die liep iedereen er nog uit.”

Het is een traditie, de jacht — Steengracht kan het niet anders omschrijven. Maar meer een traditie van de gornd dan van de familie. Elk landgoed heeft zijn eigen stijl. Hoewel de families natuurlijk sterk verbonden zijn met de grond. ‘t Is moeilijk uit te leggen, het is een gevoel.

Is het ook een kwestie van jachtinstinct? “Zeker! Zeker! Iedereen heeft een jachtinstinct. Als je dat niet meer voelt, dan zit er iets fout.” 

‘s Middags breekt — eindelijk — de zon door. De petten gaan weer op, de jassen aan, de jacht gaat verder. 

De eerste twee driften van de middag zijn fazantenjachten rondom het huis. Jonkheer de Beaufort heeft een goede plaats gekregen en is tevreden. “De fazanten worden mooi gepresenteerd, ze komen uit het hakhout en willen vluchten naar de bomen achter ons, dus ze vliegen prachtig op.” Hij legt weer aan en zwaait zijn geweer mee in de vliegrichting van de fazantehen, die met een doffe klap neervalt, nog tien seconden stuiptrekt en dan stilligt. 

De Beaufort kijkt niet om, net zomin als de andere jagers dat na een gelukt schot doen. Het gaat erom vlak vóór de vogel te schieten, legt hij uit. Daarna vertelt hij over de konijnenjacht op landgoed Den Treek bij Leusden, waar zijn eigen jachtgebied ligt. Den Treek is familiebezit sinds 1807. Zijn de Beauforts van het buurkasteel hier in Langbroek soms bloedverwanten? “Ja, maar ze behoren tot de blonde tak van de familie.” 

Achter hem wordt een aangeschoten eend aan zijn kop opgepakt en een aantal malen rondgeslingerd. Het is de meest efficiënte manier om hem uit zijn lijden te helpen, maar niet de elegantste, vinden de jagers. 

Om half vijf begint de laatste drift, op een terrein aan de grens van Steengrachts jachtgebied, met de Kromme Rijn en de kerktorens van Werkhoven op de achtergrond. Normaal valt hier veel te schieten, wel dertig hazen tegelijk soms, vertelt de hondenman, maar vanmiddag wil het niet lukken. Steengracht krijgt één haas te pakken; het is geen dodelijk schot en De Beaufort laat er direct een vangschot op volgen. Een gebaar van hoffelijkheid ten opzichte van zijn gastheer. 

Dan klinkt de hoorn, de jacht is afgelopen. Het is nog niet donker, maar het verontruste wild dat is ontsnapt moet de tijd krijgen om vóór de nacht een schuilplaats te vinden. “Een kwestie van respect,” zegt Steengracht. “Hoe gek het ook klinkt, het doden van een beest schept verplichtingen. Dat kunnen de meeste mensen niet begrijpen, maar toch is het zo. 

“Het ombrengen van het wild is het uiteindelijke doel, en geen jager moet zich daarvoor schamen, maar er gaat veel aan vooraf. Verzorging van het terrein, onderhoud van het bos en verzorging van de beesten in elke levensfase. Daar ben je het hele jaar mee bezig. Niet alleen in het jachtseizoen.”

Het tableau van de gedode dieren biedt een prachtig beeld, als op een schilderij uit de Gouden Eeuw. De hazen, fazanten, eenden en de ene watersnip worden onder de gasten en de drijvers verdeeld. De heren zijn het eerste aan de beurt, ze krijgen naar keuze een haas of een koppel fazanten van de jachtopziener. Als ze hem de hand schudden is daar, vrijwel onzichtbaar, een briefje van vijfentwintig in verborgen.

“Best heftig hè, zo’n eerste keer, zegt Jan Steengracht, de oudste zoon, als we naar huis lopen voor de thee. “Ik denk trouwens dat dit soort jachtpartijen niet lang meer zal bestaan. Het val te veel op, zo’n groot gezelschap. Je moet te veel uitleggen aan recreanten die geen idee hebben van de achtergronden. Jammer, heel jammer, maar ik zou niet weten wat je eraan moest doen.” 

Binnen, bij het kerstbrood en de speculaas, is zijn vader strijdlustiger. “Op dat deel van het landgoed dat mijn eigendom is, voer ik het beheer zoals ik dat wil. Of ik dat kan uitleggen of niet zal me worst wezen.” 

Na de thee vertrekken de gasten naar huis. Het is donker geworden, een volle maan beschijnt het kasteel en het huis. De eikenlaan en de duiventoren zijn nog maar nauwelijks zichtbaar in het duister. Buiten het hek weerspiegelt de maan in de Langbroeker Wetering. 

Ik legde aan. Maar uit de struiken trad 

de heilige Hubertus die daar zat

dichtte Gerrit Achterberg, die hier is geboren. 

Hij schreeuwde lachend: Zonde van je kruit. 

De jachttijd is gesloten. Weg die spuit. 

Ik zette het geweer tegen een boom; 

een achterlader, nog van mijn oudoom.