Spring naar de content
bron: anp

Autocoureur Jos Verstappen: Jos the Boss

Als karter was hij onverslaanbaar en de afgelopen twee jaar won hij bijna de helft van de Formule-3 races. Maar nu een ander verhaal: testen bij het legendarische Formule-1 McLaren-team. ‘What’s this? You told us he was fast. You lied. He’s fucking fast.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bas Barkman

“Opschakelen naar de zesde versnelling… 260. Terug naar vijf, beetje gas eraf, instu-door naar zes.” De smalle banden protesteren even hoorbaar. „God-non-de-ju, Jos.” Zijn vader werpt een kwade blik naar rechts. „Ge zijt toch nog altijd een dwaas, hè. Doe’s rustig aan. Dat kan toch niet, jongen.”

„Vol gas, 320… bocht in… nu, hier op dit punt remmen, terug naar vier.” De banden gieren, de geur van smeulend rubber dwarrelt de cabine in. Hij glimlacht. Links, rechts, de Ford-personenauto davert door de twee op elkaar volgende flauwe bochten. Het janken van het geteisterde rubber maakt plaats voor kortstondig gebonk als de auto over de stenen strips (curve stones), die bij het in- en uitkomen van de bochten de noodzakelijke verbreding van het wegdek vormen, dendert; we rijden op het randje. „Nu ga ik zo’n bocht met 160 het uur in, maar in de McLaren met 240,” zegt hij, onderwijl schakelend. „Het gas zit er hier alweer vol op, tot de volgende bocht, die je ook bijna vol kunt nemen. Hier, net als je de bocht uit bent, ben ik er gisteren afgegaan. Huppakee, zo het gras in. Kan gebeuren, niks geraakt.” 

„Jos, schei nou uit,” protesteert zijn vader. „En nu naar binnen, nu is het mooi geweest. Daar is de pit Jane. Erin, het is prima zo.” Even kijkt Jos Verstappen naar links, naar vader Frans, glimlacht opnieuw en rijdt vervolgens hard de afslag voorbij. „Nog een rondje,” zegt hij. 

De hemel boven het Silverstone-circuit, 150 kilometer ten noorden van Londen, is strakblauw, de temperatuur net boven het vriespunt. Het asfalt vertoont in de schaduw nog witte en vochtige plekken als gevolg van de nachtvorst. Boven de uitgestrekte weilanden die het circuit omsluiten hangen flarden ochtendnevel, waarop de felle zon nog geen vat heeft. 

Vanwege de nog niet ideale conditie van de baan moet Verstappen dan nog ruim een uur geduld hebben om aan zijn tweede dag als testrijder voor het Marlboro-McLa-renteam te kunnen beginnen. Met de handen achteloos in de zakken van zijn felrode raceoverall staat hij in het zonnetje rustig te wachten tot hij in een der beste en snelste racewagens van het moment kan plaatsnemen. De overall is net als zijn helm voor hem op maat gemaakt, louter voor deze twee dagen. „Hij is ietsje te ruim,” zegt hij friemelend aan de klittebandsluiting van zijn tenue. Zijn naam is er met sierlijke letters opgestikt. „Mooi, hè,” zegt hij terwijl hij de letters liefkozend streelt. „Aan dat soort kleine dingen zie je dat McLaren een topteam is, hèt topteam. Alles is tot in de kleinste details perfect geregeld. Zonder daar nou al te gewichtig over te doen, beschouw ik het toch als een eer om hier, bij dit team te mogen rijden.” Team-manager Dave Ryan tikt hem op de schouder. „It’s time to race.” Verstappen knikt en volgt Ryan naar de box achter hen. 

Huub Rothengatter, zelf eind jaren zeventig even Formule-1 coureur en sinds twee jaar zijn adviseur ( ‘Maar niet op race-gebied, hoor, daar hoef ik het met hem niet over te hebben, dat weet en kan hij allemaal veel beter dan ik’), kijkt hen bewonderend na. „Ik weet zeker dat er zich nu dertig, veertig coureurs in toplanden als Italië, Brazilië, Duitsland en Engeland zit-ten te verbijten. Niet zij, maar Josje Verstappen uit Montfort, Limburg, mag hier voor het legendarische McLaren testen. Dat wil iedere jonge coureur ter wereld wel. Normaal kost dat veel geld — en denk dan maar in de honderdduizenden dollars — om dat te mogen. Maar niet voor Jos. Jos is gevraagd door de teamboss, mister Ron Dennis himself. Ik overdrijf niet als ik zeg dat Jos een fenomeen is. Vergeet niet: twee jaar geleden reed hij nog rond in een kart, een skelter, en nu test hij bij McLaren, het beroemde McLaren. Over dat manneke blijf ik me verbazen. Iedere keer weer. Al vraag ik me de laatste tijd ook weleens af waaròrn ik me eigenlijk nog verbaas.” 

Rothengatter verwoordt de gevoelens van velen, de kenners en insiders in de racerij incluis. Verstappen was als zeer succesvol Formule-3 coureur weliswaar de afgelopen twee jaar tot een fenomeen geworden, maar acht weken geleden drong zijn naam opeens door tot het walhalla van de racesport, de Formule-1. Het was twee dagen nadat de Grand-Prix van Portugal op Estoril verreden was. Alle teams waren gebleven om de bolides verder te testen en te verbeteren en Jos Verstappen zou voor het eerst in een Formule-1 wagen gaan rijden bij het Engelse Footwork-team. „Ik stond met het zweet in de handen,” herinnert Frans Verstappen zich nog goed. „Echt te trillen op mijn benen: ‘Och jee, als dat maar goed gaat’.” Nog geen tien ronden later konden al zijn begeleiders, tot dan toe de enige echt geïnteresseerden — de meeste aandacht was logischerwijs voor coryfeeën als Ayrton Senna, Alain Prost en Michael Schumacher — maar moeizaam onderdrukken. „’Dit kan niet, dit is onmogelijk,’ dacht ik alleen maar toen ik op de computer zijn rondetijd zag,” zegt Rothengatter. „Zijn tijd was 1.15.5, één volle seconde sneller dan de tweede rijder van Footwork, Agura Suzuki. Uiteindelijk reed hij 1.14.5, het zesde testresultaat van die dag, en liet hij erkende coureurs als Senna, Alessi, Prost en Berger achter zich. Ineens gingen alle koppies in de richting van Verstappen, een prachtig gezicht. Allemaal kwamen ze naar ons toe: ‘Who’s that guy you put in there?’ en: ‘What’s this? You told us he was fast. You lied. He’s fucking fast’.”

De baas van Footwork, John Wickham, wreef zich, na een verbijsterd zwijgen, de ogen uit. „Het wonderbaarlijke is,” zei hij na afloop, „dat Verstappen meteen al in staat was informatie over het gedrag van de auto te geven. Dankzij zijn aanwijzingen hebben we enige verbeteringen aan de afstelling doorgevoerd en dat is voor een debutant uniek.” Het commentaar van de bijna 22-jarige coureur was nuchter: „Na een rondje denk je: wat gaat zo’n ding hard, ongelooflijk. Maar na twintig rondjes denk je: zou die auto nog wat harder kunnen? Alles went.” 

De week nadien sierde zijn gelaat de cover van het toonaangevende Engelse blad Autosport: FORMULA-1 HOTTEST NEW STAR, terwijl de Duitse equivalent Motorsport Aktuell hem al eens ‘Ein Meister vom Himmel’ noemde. 

Verstappen, die toen pas een vijftigtal autoraces gereden had (en zo ongeveer de helft daarvan won), kon meteen tekenen bij Footwork, terwijl ook andere (kleinere) teams (Minardi, Jordan, Lotus) direct lonkten naar zijn kunde. Footwork nodigde hem uit voor een tweede testsessie, nog geen twee week later op het circuit van Silverstone. Tijdens zijn eerste dag in Engeland is hij samen met Rothengatter te gast in de fabriek van McLaren; ook die bieden hem twee testdagen aan op hetzelfde circuit. Er worden hem nog diezelfde middag een pasklaar racestoeltje, een overall en een nieuwe helm aangemeten. ‘Jos Verstappen praat met McLaren’ kopten de media de volgende dag.

Zoals wel vaker bij nieuwe kampioenen worden ook Verstappens eerste schreden in de racesport omgeven door fabelachtige, maar veelzeggende anekdoten. In zijn geval de mare dat hij als achtjarige na zijn Eerste Heilige Communie in Montfort bij de uit-

gang van de kerk, net als zijn vader, de oren spitste bij het hoog zagende geluid van de kleine kartmotoren. Vader en zoon gingen een kijkje nemen en waren direct gegrepen door de kartsport. Binnen een week, volgens sommige doordrijvers zelfs binnen 24 uur, had Jos zijn eigen kart. „Ik reed tot de benzine op was,” zou hij later over die eerste dagen vertellen. „Eerder kwam ik niet binnen. Ik was er helemaal gek van.” 

Kort na zijn debuut — hij was net tien jaar geworden en mocht net deelnemen aan wedstrijden — raakte hij op volle snelheid een trottoirband, ‘zeilde wel vijf meter door de lucht’ en smakte vervolgens met een harde klap op straat. Met een gekneusde nier belandde hij in het ziekenhuis. Zijn vader vroeg hem bezorgd, daartoe aangespoord door zijn verontruste vrouw, of Josje na dit accident nog wel door wilde gaan. „Ja, absoluut,” antwoordde het menneke zonder aarzeling. 

In het decennium dat volgde zou hij aan meer dan vijfhonderd wedstrijden over de hele wereld deelnemen en tweehonderd bokalen bijzetten in de prijzenkast van zijn vader in diens café in Montfort. Twee keer werd de Limburger Europees kampioen karten en in zijn laatste seizoen miste hij maar net de wereldtitel. Veel, zo niet alles was tijdens die jaren in huize Verstappen ondergeschikt aan dat ene doel: het racen van Jos. Zijn vader, en in het begin ook zijn grootvader, investeerden geld en zorgen in zijn carrière. Naar school ging hij slechts tot en met het eerste jaar LTS (autokunde). „De onderwijzers waren boos op rne,” herinnert zijn vader zich nog helder. „Die zeiden: ‘Jos moet leren, anders. wordt het niks met hem.’ Maar ik dacht: Jos léért toch. Hij leert racen. En hij ziet de hele wereld. Daarvan is nog nooit iemand minder geworden.”

Het is bijna elf uur in de avond van zijn eerste testdag bij McLaren. Nog altijd is de coureur op het circuit. “Om nog even nieuw stoeltje voor hem te maken”, legt zijn vader in de pub The Green Man, enkele kilometers van het circuit, met een stem vol respect uit. „Die was niet helemaal goed; Jos zat tijdens het rijden niet optimaal.” Hij is even tevoren in het gezelschap van Jos’ vriendin Mariet gearriveerd in de uitspanning, waar enkele persvertegenwoordigers gretig wachten op nieuws van het circuit. Teamboss Ron Dennis had de Silverstone-bewakingsdienst immers op-dracht gegeven geen pottekijkers toe te laten. Het circuit was off limits, zoals de portier ferm meldde. Meer dan een glimp was er noch van hem, noch van de eveneens testende Fin Mikka Häkkinen te zien geweest. Twee meegereisde fotografen, die geen vrede hadden met hun verbanning buiten de omheining, waren die middag door aanvankelijk barse securitybeamten opgebracht. Hun camera’s, net als de filmrolletjes ingenomen, kregen ze pas later terug, na de plechtige belofte het nooit meer te doen (‘You won’t do it again, now won’t you?’) “Ik verzeker jullie”, zegt een Silverstone-beambte dan alweer met een glimlach. “She’s not here. Lady Di is’t here.”

Terwijl zijn blonde vriendin een sigaret opsteekt en zwijgend een slok van haar cola neemt, vertelt een eveneens meegereisde vriend dat hij kort voor het instappen nog even de hartslag van de coureur opgemeten had. „64,” meldt hij — de hartslag van iemand die net het bed uitstapt. „Jos is zo een koele, dat is ongelooflijk. Die heb ik nog nooit in zijn hele leven nerveus en gespannen meegemaakt,” reageert zijn vader. Met nauwelijks verholen bewondering evalueert hij de prestaties van zijn zoon die eerste testdag. „Hij heeft het goed gedaan. De mensen van McLaren waren, dat zeiden ze tenminste, tevreden over hem.” Mariet neemt een trek van haar sigaret en bestelt een cola, terwijl haar toekomstige schoonvader de door hem geklokte rondetijden van Jos doorgeeft en vertelt van het afknippen van de punt van de rechterschoen van zijn zoon. „Daar raakte hij net de stuurstang mee, dus die moest eraf. Zijn grote teen stak zo naar buiten.” 

Trots ‘tot in zijn kruin’ is hij, geeft hij, geeft hij later in een rustig hoekje van de pub toe. “Er is me vaak verweten dat ik die jongen te hard aangepakt heb”, zegt de man die enkele jaren geleden de bijnaam ‘Norman Schwarzkopf’ verwierf. “Ik kon echt nijdig worden als Josje er met de pet naar gooide. Ik heb hem om die reden dan ook weleens opgesloten in de trailer. ‘Kun je vandaar de race zien,’ zei ik dan. Woedend was hij. Zat hij met zijn knuistjes tegen het raam te rammen. Maar ik gaf geen krimp. Gemakzucht is altijd zijn enige zwakke punt geweest, soms is het net alsof hij de dingen te gemakkelijk opneemt, maar dat ik een karaktertrek, zeggen ze, die bij meer begenadigde mensen voorkomt.”

Een kwartier later maakt Jos Verstappen zijn entree: klein, maar stevig gebouwd, neemt hij breed glimlachend plaats in een stoel bij de open haard. Open, heldere ogen; de blik van een kampioen. “Ja, ik heb een heel leuke dag gehad,” zegt hij. „Doordat de stoel toch niet helemaal goed was en door de slechte conditie van de baan heb ik niet meer dan twintig rondjes kunnen rijden.” Hij strijkt met de handen door het korte stekelhaar en lacht uitdagend naar Huub Rothengatter, die naast hem is komen zitten. In heldere bewoordingen vertelt hij van zijn ervaringen. Na een kwartiertje houdt hij het voor gezien. „Laten we gaan,” zegt hij gapend tegen Marlboro-vertegenwoordiger Pim van der Heul. Als deze een afwerend gebaar maakt, grijpt hij Van der Heul en rolt even later stoeiend door de pub. “Een heerlijk joch — speels,” zal Van der Heul later zeggen. “Een genot om mee te werken.”

Na een rondje denk je: wat gaat zo’n ding hard, ongelooflijk. Maar na twintig rondjes denk je: zou die auto nog wat harder kunnen

Op een druilerige voorjaarsdag in 1992 stapte Jos Verstappen voor het eerst in zijn leven in een Opel Lotus. Het doel was bereikt: hij was nu autocoureur. Drie ronden later, bij de eerste trainingen op het circuit, dachten de achter de computers zittende tijdwaarnemers dat hun apparatuur kapot was. Verstappen zou, zo meldden de cijfers, ruim twee seconden sneller rondgereden zijn dan alle andere gerenommeerde rijders in die klasse. Maar de computers waren niet stuk, de informatie klopte. Dat jaar werd hij Benelux-kampioen en kon hij kiezen uit talrijke aanbiedingen van bekende renstallen. Hij koos voor Duitsland, voor het team van Willy Weber, het grootste Formule-3 team van dat land. Al in zijn eerste seizoen werd hij Duits kampioen, iets wat nog nooit een andere coureur in een zo korte tijd voor elkaar gekregen had. Zijn fans doopten hem Jos the Boss. „Ik keek hem in de ogen, zegt team-eigenaar Willy Weber, „en ik zag het killersinstinct. Hij was een ruwe diamant die gepolijst moest worden. Maar polijsten kost normaal veel tijd en in dat opzicht heb ik Verstappen onderschat. Hij leerde verschrikkelijk snel; haast beangstigend snel.” 

Zijn ogen zijn het enige nog zichtbare van Jos Verstappen als hij plaats heeft genomen in de prachtig rood-wit glimmende bolide. Om zijn wagen een handvol gedisciplineerd werkende monteurs, allen in smetteloos Marlboro-rood gekleed. De aankleding van de box, de gebruikte gereedschappen zijn haast klinisch schoon. Een van hen poetst de vleugel achterop nog wat op. Verstappen krijgt via de in zijn helm ingebouwde microfoon instructies van de ingenieur die voor de bolide staat. Hij knikt met zijn hoofd en geeft het teken dat de motor gestart kan worden. Dat moet via een constructie aan de achterkant van de wagen, nadat eerst de verwarmings-hoezen van de brede banden afgehaald zijn. Het angstaanjagende geluid van de motor versterkt het beestachtige van de wagen. Langzaam glijdt hij naar buiten. Dan rijdt hij hard de pit lane uit. De witte vriesplekken spatten op onder zoveel geweld. Vader, vriend, vriendin en andere begeleiders spoeden zich naar de rand van de baan, waar hij nauwelijks anderhalve minuut later onder oorverdovend geraas voorbijschiet. Zijn rondetijden worden met de hand geklokt en bij een opvallend resultaat enthousiast door de aanwezigen doorgegeven. Hij rijdt die dag bijna veertig ronden, veelal in series van zeven. 

Tijdens een korte pauze leunt hij in het zonnetje tegen de trailer waarin normaliter de auto’s vervoerd worden. „Ik weet dat veel mensen zich verbazen over mijn snelle ontwikkeling. Ikzelf heb dat natuurlijk ook, maar ergens heb ik al die jaren het gevoel gehad dat het ooit zover zou komen als nu. Dat ik nooit gespannen of nerveus ben, is voor mij ook al gewoon geworden. Ik kijk er niet meer van op. Tuurlijk doet het me wel wat, van binnen, maar het krijgt geen grip op me. Ik blijf er koud onder. Ik maak me niet druk. Niet in de wagen, waar ik toch het liefste zit, maar ook niet daarbuiten.” 

De komende weken zullen uitsluitsel moeten gaan geven over zijn toekomst: òf een jaar testrijden bij McLaren, zoals de Fin Mikka Häkkinen gedaan heeft, die volgend jaar de plaats van Ayrton Senna zal gaan innemen bij het team, òf instappen bij een kleiner, minder gerenommeerd team, bijvoorbeeld Jordan, het team waar ooit Ayrton Senna en Michael Schumacher hun carrière begonnen zijn. De coureur zelf zegt na afloop het nog niet te weten. Maar zijn vader heeft een vermoeden: „Ik heb de dag dat we terugkwamen uit Engeland uitvoerig met Jos gesproken. We praten eigenlijk over niets anders, maar ik heb sterk de indruk dat hij volgend jaar absoluut aan Formule-1 races wil deelnemen. ‘Pa,’ zei hij me, ‘ik heb er nu aan geproefd en ik weet ‘t zeker: ik wil starten in de Formule-1. Ik wil racen.”