Spring naar de content
bron: ANP

Manfred Langer: ‘Ik ben géén nicht’

Wat er in zijn discotheek gebeurt, kan nergens anders. Vandaar dat de sterren er zo graag komen. En eigenlijk is hij zelf ook een beroemdheid geworden. ‘Vroeger vond ik het leuk met lmca Marina op de foto te gaan, nu hebben andere mensen dat met mij.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Milou van Rossum

Dat hij van Patty Brards vriend Eric Peute, toen die voor het eerst in zijn discotheek iT kwam, een pakje cocaïne in de handen geduwd kreeg, dat is goed beschouwd niet echt een geheim. Netzomin als het feit dat de Chippendales lijntjes legden in de vorm van een I en een T, en dat één van hen nog bij hem in bed belandde ook. Of dat Marco van Basten meer dan gewone belangstelling toonde voor een forsgeschapen male stripper. Geheimen zijn de dingen die iemand je in vertrouwen vertelt, vindt Manfred Langer (41 en beter bekend als kortweg Manfred). En die houdt hij voor zich. Altijd.

Maar wat er in de iT gebeurt, kan iedereen die binnen is in principe zien, dus dan mag je dan ook best opschrijven, vindt hij. Zijn boek Alle geheimen van de iT is dan ook meer een kijkje in de keuken voor degenen die zelf niet durven komen, of worden geweigerd in Manfreds glamorous homodisco.

Met de iT, die hij sinds vier jaar runt en hevig promoot op zijn vaste pagina in de Gay-krant, heeft Manfred volgens velen de decadentste discotheek van Nederland neergezet. Wat er in de iT gebeurt, kan nergens anders. De etalages getuigen al van de extravagante taferelen die zich achter de gevel van deze voormalige kinderbioscoop op een steenworp afstand van het Amsterdamse Rembrandtplein moeten afspelen. Gewone nieuwsgierigen die, aangemoedigd door de talloze foto’s van bijna-blote jongens in tuigjes, travestieten en beroemdheden, een avondje willen pottenkijken, zijn dan ook niet welkom. De iT is voor speciale mensen. Boekhouders en winkelbedienden, die uren voor de spiegel hebben gestaan om zich op een van de vele danspodiaatjes een nacht lang te laten bewonderen. Tuinmannen die in spijkerbroek arriveren en zich in de toiletten omtoveren tot diva-voor-één-nacht. Modellen. En voor de sterren, natuurlijk. Antonie en Reinout, Gordon, Pauline van Showtime, allebei de Patty’s, Julio uit Spanje en zelfs Willebrord en Martin van Dierenmanieren: ze komen allemaal en laten zich welwillend vastleggen. De muren van de VIP-bar hangen vol met het bewijsmateriaal: Linda met Manfred, Anita in de armen van een travestiet, Nelly met een iT-petje. Kiki uit Zeg ‘ns Aaa had het zelfs zo naar haar zin, dat ze nu elke zaterdag achter de bar staat. Is het geen giller?

Als VIP’s voor het eerst komen, krijgen ze van Manfred een speciale behandeling. Een T-shirt, dat petje, een aansteker. Vinden ze leuk, weet hij. Gloria Estefan was er zelfs als een kind zo blij mee. En dan geeft hij ze een persoonlijke rondleiding en een drankje. Daarna gaat het meestal vanzelf. Lekker dansen, je uitleven. En dat gaat prima: niemand valt ze lastig, niemand zeurt om een handtekening. Iedereen is immers een ster in de iT. En daarom komen de sterren ook terug. Soms worden ze zelfs persoonlijke vrienden van hem. Zoals Patty Brard, bij wie hij nu regelmatig wordt uitgenodigd en die onlangs het iT-café heeft geopend. Of Richard Krajicek, die volgende week het eerste exemplaar van zijn boek zal overhandigen. „Jij kan proberen Richard aan de telefoon te krijgen —lukt je niet. Mij belt hij van over de hele wereld.”

Het is eigenlijk geen wonder dat Manfred Langer zelf ook een celebrity is geworden. Steeds vaker duikt zijn altijd bruine gezicht op in de pagina’s van de Bladen. En als hij zijn ronde door de iT maakt, wordt hij — in tegenstelling tot zijn beroemde gasten —voortdurend aangeklampt. „Vroeger vond ik het leuk met Imca Marina op de foto te gaan,” zegt hij. „Nu hebben andere mensen dat met mij.”

De iT is meer dan Manfreds laatste succestent. Het is, zeg maar, echt zijn kindje geworden. En voor de bezoekers is het meer dan zomaar een wilde disco. „Zonder de iT zou mijn leven behoorlijk leeg zijn,” vertelt Marcel alias Marcella in Langers boek. „Ik ben verslaafd aan de iT,” bekent ‘de goedgekledehairdresser‘ Johnnie. En Robin Paul zegt: „Voor mij is de iT een levensbehoefte geworden. Ik ben er voor naar Amsterdam verhuisd. De iT geeft me het gevoel bij een groep mensen te horen die veel om elkaar geven.” En allemaal vinden ze: „Het is toch vooral de persoonlijkheid van Manfred Langer die het hem doet.”

„Mijn moeder heeft het altijd heel erg gevonden dat ik niet ben gaan studeren,” zegt Manfred zelf. „Maar eigenlijk ben ik nu ook een soort van psycholoog. De mensen komen naar me toe met hun probleempjes, vertellen me hun leuke dingetjes. En daar luister ik dan naar, hoewel ik daar natuurlijk helemaal geen tijd voor heb. Ik praat zelfs met de lelijkste en de dikste mensen, geef ze een drankje. En dat vinden ze fijn. De meesten hebben het niet zo leuk thuis. Hier zijn ze iemand. Er lopen hier travestieten rond in vreselijke jurken, echt tè erg. Maar toch horen ze erbij.

„Echt, het is één grote familie. We hebben hier zelfs een eigen taaltje. ‘Pittig’ en ‘ach meid’ en ‘een witte enveloppetas’, dat soort dingen. Heb ik ook proberen op te schrijven, maar dat valt niet mee, dat komt niet helemaal over. Zo’n boek als Turbotaal, dat is dan toch wel erg knap.”

Manfred is een tevreden mens. Goed, het is wel eens vermoeiend om Manfred te zijn. Want Manfred is glamour en dat heeft zo zijn verplichtingen. Altijd vrolijk zijn, er altijd goed moeten uitzien. En hij zou wel een leuke vaste vriend willen, maar die is niet gemakkelijk te vinden. Er is vaak te veel afstand, omdat hij bekend is. Mannen zijn bang om te falen. En wat ook wel gebeurt: ze willen alleen maar om het geld of om de volgende dag rond te bazuinen dat ze met Manfred Langer in bed hebben gelegen.

Maar toch, hij heeft zijn appartementje vlakbij het Vondelpark, zijn Oostenrijkse huishoudster, zijn Harley en zijn MG, zijn vakanties in Mykonos („Iedereen kent me daar. Echt, ik ben er een soort Onassis”), zijn uitgebreide kennissenkring („Ik hoef echt niet bang te zijn om alleen oud te worden”) en een prettig soort bekendheid. Hij kan nog rustig over straat („Ik zou geen Caransa willen zijn”) en zijn goede huisvrienden Ben Holthuis (Weekend) en Evert van Santegoeds (Privé) schrijven aardig over hem.

Natuurlijk wordt hij als bekende homo („Ik ben géén nicht”) regelmatig gebeld door homo-organisaties. Hij heeft ook veel voor ze gedaan. Vindt hij ook belangrijk. Homoseksuelen moeten ervoor kunnen uitkomen hoe ze zijn. De gouden driehoek, de jaarlijkse prijs voor homovriendelijkheid die vorig jaar naar Robert ten Brink ging, is een uitvinding van hem. Hij heeft ook het homomonument onthuld, maar van de Roze Zaterdag, waar hij zich ooit met hart en ziel instortte, heeft hij zich inmiddels gedistantieerd. „Die vreselijke types die daarin meelopen. Foute nichten met spandoeken, van die bootwerkerspotten, allemaal tuig. Daar wil je toch niet bij horen?”

En ja, AIDS. Zelf heeft hij het niet, dus het heeft zijn leven niet beïnvloed. Hij doet wel wat voor AIDS-patiënten: hij probeert ze een leuke avond te geven als ze komen en soms, als ze echt niets meer hebben, geeft hij wel eens wat weg, kleren of zo. En voor buddies heeft hij een eindeloos respect, die kunnen altijd terecht voor een benefiet. Maar hij is geen opvangcentrum. Ieder heeft zijn vak en de verpleging is niet het zijne.

Dat hij condooms in zijn zaak verkoopt, is dan ook geen idealisme, maar zelfbescherming. Net zoals de mensen die hij heeft ingehuurd om coke-snuivers van de wc te halen. Want ze moeten niet zeggen: Manfred dringt zijn bezoekers drugs op, of bezorgt ze ziekten.

bron: ANP

Het zat er altijd wel een beetje in dat het zo ver zou komen met Manfred. Als kind was hij al, zoals hij het zelf noemt, ‘Pietje Populair’. Niet dat het hem nou kwam aanwaaien; de omstandigheden waarin hij in zijn geboortestad Wenen opgroeide, waren verre van ideaal. Toen hij vier was, scheidden zijn ouders. Zijn vader was aan de drank en verloor in korte tijd allevier zijn textielzaken. Manfred en zijn moeder verlieten de luxe achtkamerflat met kindermeisje en namen hun intrek in een piepklein appartementje in Ottakring, ‘de Jordaan van Wenen’. „Mijn moeder werkte van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat,” zegt Manfred. „Om mij hetzelfde kerstcadeautje als mijn klasgenootjes te kunnen geven, moest ze een lening afsluiten.” Zijn vader heeft Manfred nooit meer gezien. „Ergens gun ik het hem ook niet, dat hij zou weten dat het nu zo goed met me gaat.”

Gelukkig was Manfred een handig jongetje. Hij was muzikaal en elke zondagochtend imiteerde hij de dirigent van het orkest dat speelde op de Frühschoppen, een soort massale picknick annex concert, en zo verdiende hij op zijn achtste in een uur tijd meer dan zijn moeder in een hele week. Van dat geld kocht hij snoep voor de meisjes op school en ballet — dat moest hem helpen van zijn rugklachten af te komen — en zo wist hij zich bij hen zeer geliefd te maken. Bovendien zag hij er piekfijn uit en kon hij prachtig zingen. Nee, vrouwen versieren is voor Manfred nooit een probleem geweest.

De eerste kennismaking met de herenliefde vond plaats in een zwembad. Het ging onweren en Manfred, toen een jaar of vijftien, werd door een vriendelijke oudere meneer in een kleedhokje genodigd. Daarbinnen bleek die meneer echter niet meer zo vriendelijk: hij dwong Manfred tot ontuchtige handelingen. Manfred voelde zich vies en schuldig. En toch moest hij ‘s nachts steeds vaker aan mannen denken.

En zo belandde hij na lang twijfelen het jaar daarna in een homobar — en ontmoette daar meteen zijn eerste vriend, Novak, tien jaar ouder dan Manfred en ‘de beste etaleur van Wenen’. „Toen ik buitenkwam,” bekent Manfred in zijn boek, „raakte ik nog meer verkikkerd op hem. Hij had een prachtige sportwagen.” Novak nam Manfred mee naar de duurste restaurants en kocht prachtige cadeaus voor hem. En als Manfred moest werken — nadat hij van het gymnasium was gestuurd, was hij hulpkelner geworden — werd hij altijd gebracht. „Ik was natuurlijk een beeldschone jongen,” zegt hij nu. „En hij wilde daarmee pronken.”

Helaas gooide Manfreds moeder roet in het eten. Zij vroeg zich af waar al die mooie kleren toch vandaan kwamen, en waarom haar zoon toch steeds na elven thuiskwam. Toen harde klappen alleen niet hielpen, huurde ze een detective in — en kwam er zo ook achter dat Novak er nog een tweede vriend op nahield. Manfred stuurde al zijn cadeaus terug en beloofde beterschap. Maar het vlees was zwak en al gauw was er een tweede vriend, de Nederlandse uitwisselingsstudent Anton van Beek. Hij stuurde Manfred —inmiddels opgeklommen tot ‘de beste kelner van Wenen’ — een dikke enveloppe met geld en stelde in het begeleidend schrijven voor eens langs te komen. Dat deed Manfred, eigenlijk een beetje met tegenzin, maar toen bleek dat Anton een eigen appartement had en — jawel — ook een sportauto plus, zoals later bleek, een puissant rijke familie, ging Manfred na verloop van tijd toch een beetje van hem houden. Zo nu en dan mocht Manfred mee naar Nederland. Daar maakte hij kennis met Amsterdamse homobars als de Amstel Taveerne en de Incognito. Nadat hij — door Anton gesteund met zakgeld en scooter — in Oostenrijk zijn diensttijd had volbracht, ging hij stages lopen in hotels in Londen en Parijs. Toen hem daar ter ore kwam dat er een baan zou vrijkomen in het Amsterdamse Hilton twijfelde hij geen moment en vertrok meteen naar Nederland.

Adje van Besouw van de Amstel Taveerne was de derde man in Manfreds leven. „Ondanks dat hij 24 jaar ouder was, werd ik toch ook verliefd op hem. Hij gaf me het leven van een prins en nam me mee naar de meest mondaine badplaatsen van Zuid-Frankrijk,” vertelt Manfred in zijn boek. Maar hijzelf deed ook aardig zijn best: nadat hij zijn Hilton-baan had opgegeven, werkte hij dag en nacht in de bar en daar kreeg hij geen cent voor betaald. Eigenlijk, dat mag best ‘s worden gezegd, heeft hij die tent draaiende gemaakt. „Ik zei tegen Adje: gooi die jukebox eruit, je moet een installatie hebben. Dat wilde hij dan niet. Toen heb ik hem die maar voor zijn verjaardag gegeven. Dat soort dingen, dus.”

Na zeven jaar besloot Manfred zijn talenten voor zichzelf aan te wenden. Hij pachtte de voormalige topless-bar Victoria vlakbij de Taveerne en begon Chez Manfred, ‘een gezellige bruine kroeg voor homo’s’. Adje was boos en concurreerde fel, maar Manfred bleek slimmer. Hij voerde een happy hour in („Was ik de eerste mee in Nederland”), huurde zangers in („Gerard Joling en René Froger zijn bij mij begonnen”) , gaf Malibu- en bananenparties en vooral: hij werd zelf artiest. Z’n eerste twee plaatjes waren protestliederen tegen Anita Bryant en bisschop Gijsen, maar alras sloop de jolijt binnen met ‘een leuk Surinaams nummertje’, Ik wil een bungalow, met Manfred als neger en vier dikke vrouwen erachter („Astrid Nijgh heeft het nu op haar repertoire”) en carnavalsplaatjes onder de naam Bulletje en Bonestaak, met in de achtergrondkoortjes grootheden als Vader Abraham en de Havenzangers.

De volgende stap naar de roem waren zijn shows. Aanvankelijk vijf jaar lang een jaarlijkse avond in de Kleine Komedie, waarbij Manfred zelf liedjes en een conférence ten gehore bracht en waar ook wat artiesten optraden. „Eerst een beetje de goedkopere, Ronnie Tober en Ben Cramer, later werd het beter, Pia Beck en zo.”

De Kleine Komedie werd Carré met The Galanight of the Year, een avondvuller met het ballet van Penney de Jager en Freddy Breek en de Dolly Dots, en toen de smokings uitraakten en disco in, hield hij discozondagmiddagen in Escape. „En ik heb nog veel meer in Nederland voor elkaar gekregen. Koninginnedag, bijvoorbeeld. Ik was de eerste die een bierpomp op straat zette, zo’n veertien jaar geleden. Binnen de kortste keren waren er duizenden mensen op straat. Daarvoor was het alleen maar een beetje rommelmarkt. Moet je nu kijken! Als ik dat zie op TV, hoeveel mensen er dit jaar weer op af zijn gekomen, dan denk ik: toch niet gek dat zo’n jongen uit Ottakring dat zomaar heeft geflikt.”

Op het moment heeft Manfred het druk, heel druk. Zijn BV-tje, Langer geheten en gevestigd in zijn eigen appartement, draait op volle toeren. De telefoon rinkelt onophoudelijk, dikbuikige zakenmensen lopen in en — na de nodige champagne — uit. Het feestje voor Edgar Vos — hij en zijn vriend zijn 25 jaar bij elkaar — moet worden georganiseerd, er komt iets met de Gay-Olympics, er staat een een persconferentie voor zijn boek op stapel („Van Thijn wilde niet. Jammer, die leek me nou echt geschikt”), de iT gaat op tournee, hij heeft een plaatje opgenomen met Erasure („Hier wilden ze het niet, nou komt het in Amerika uit”) en hij staat op het punt een nieuwe discotheek te openen. Ja, gaat hij heten, en hij is bestemd voor mensen die de iT niet inmogen. En het belangrijkste van al: binnenkort heeft hij zijn First Society Night.

Die is het vervolg op zijn klapper van vorig jaar: het Weense bal ter gelegenheid van zijn veertigste verjaardag. Prachtig was dat. Iedereen was er. Zelfs zijn moeder, met wie hij eigenlijk nog maar nauwelijks contact heeft. „Ze was zo onder de indruk. Ze had er natuurlijk helemaal geen weet van dat ik hier zo bekend ben.”

Zijn Society Night moet nog grootser worden. Hij heeft er een hele show voor uit Berlijn gehaald. Trots laat hij een video zien. „Zeg nou zelf: dat spektákel, die kostúums, honderd dansers, dat heb je toch alleen in L.A. of Parijs! En dan is er nog meer: Jan en Swaan treden op in een Hollands zaaltje, Imca Marina is er… Dit is echt nog nooit vertoond.”

Dan schuift hij de video van zijn Weense bal in de recorder. „Zie je nou, ze waren er allemaal. Jacques d’Ancona, Aleid Boersma, Monique Sluiter. Ik heb iedereen een uitnodiging voor de show gestuurd. Maar er reageren er maar weinig. Ze moeten namelijk betalen. Jaren heb ik ze alles voor niks heb gegeven. Nu heb ik een keertje ondersteuning nodig en laten ze me zitten. Of ze vragen of ze niet mogen optreden. Ergens had ik het wel verwacht, maar het is toch een teleurstelling.” Hij zucht even, maar veert dan weer snel overeind. „Kom,” zegt hij, „dan zal ik je mijn badkamer laten zien.”