Spring naar de content

Gullit is back

Bij AC Milan was hij afgeschreven, finito, werd er gezegd. Zijn plaats in het Oranje-elftal leverde hij vrijwillig in. Maar nu zet Milan alles op alles om hem te laten bijtekenen en volgende staat hij voor Nederland weer in het veld tegen Engeland. ‘Ze moeten niet aan mijn trots zitten.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bas Barkman

Hon-derd-dui-zend dollar vroeg-ie.” Ruud Gullit slaat zich op de knieën van de pret en lacht uitbundig om de brief van een jongeman uit Iran. „Hij moet gedacht hebben: niet geschoten is altijd mis, haa, haa, ha… Stel je voor: hon-derd-dui-zend dollar, anders kon hij niet trouwen en dat wilde hij zo graag.” Met een nog nagenietende grijns kijkt hij naar zijn handen, die even rust gevonden hebben op zijn dijen. Dan, proestend: „Iets meer mocht ook. Dat was geen probleem. Haaa, haa… Als-ie nou duizend of tweeduizend gulden had gevraagd, kun je nog zeggen: dat is redelijk. Al blijft het natuurlijk achterlijk om zoiets aan iemand te vragen. Maar ja: ‘Jij komt altijd op voor de minderen,’ schrijven ze dan…” 

Sinds kort bewaart hij zijn mooiste fanmail, waarvan de laatste tijd opvallend, maar onverklaarbaar veel uit China. „Kan ik ze ooit bundelen: Brieven aan Ruud Gullit, de voetballer. Ik krijg echt de gekste verzoeken. Vorige week nog schreef een veertienjarig meisje: ‘Ruud, mijn moeder is helemaal gek van je. Daarom zou ze het niet erg vinden om een kind van je te krijgen. PS: Mijn vader vindt het ook goed.’ Nou man, dan kom ik niet meer bij van het lachen. Kan je me echt opvegen.” 

Ruud Gullit, bij de Italianen ook wel bekend als De Cycloon, Het Beest, de Koning van Lombardije en Il Tulipo Nero (De Zwarte Tulp) — bijnamen die hij zes jaar geleden al verwierf, tijdens zijn eerste, indrukwekkende seizoen bij AC Milan —voelt zich ‘relaxed’. „Laat ik het eens keurig formuleren: ‘Ik ben bijzonder content met de situatie van het huidige moment.’ De laatste twee, drie maanden gaat het fantastisch. Ik heb het echt weer naar m’n zin. Ik voel me sterk. De Zwarte Tulp bloeit nog volop en is voorlopig ook nog niet uitgebloeid.” 

Tevreden leunt hij achterover. Met zijn handen frunnikt hij aan het modieus beslagen buideltasje op zijn buik, dat schril afsteekt tegen zijn kanariegele sweater. Een kledingstuk dat volgens zijn ploeggenoot Boban bij niemand beter past dan bij Gullit. „Ruud is een vrolijk mens, die kleur siert hem,” zegt de heel wat soberder geklede Serviër, kort voordat de ochtendtraining van die dag zal beginnen. Hij is een van de allerlaatsten die zich aan het barretje ver-voegt voor zijn gebruikelijke espresso. 

„Ruud Gullit is niet alleen een fantastische voetballer, hij is ook een fantastische persoon. Hij is iemand van wie je op aan kan, op wie je kunt bouwen. Ja, een echte leider. Nooit heb ik hem in de maanden dat het minder met hem ging — in de ploeg, buiten de ploeg, geblesseerd, gepasseerd —zien verzaken. En geloof me: het is niet prettig om als topspeler nooit zeker te kunnen zijn van een basisplaats. Zeker niet als je zoals hij nog altijd bij de besten hoort. Hij gaf niet op, bleef doorgaan. Tegen mij was gezegd dat hij zou vertrekken. Daarom ben ik ook gekomen. Hij is dus mijn concurrent, maar eerlijk gezegd vraag ik me af hoe ze er in Milan bij kwamen dat Gullit niets meer voor ze zou kunnen betekenen. Ze hebben hem iets te snel afgeschreven, denk ik. Hij is een trots man.”

Ik wil spelen. Meer wil ik niet. Dat is toch niet te veel gevraagd? Ik ben gaan rebel-leren, omdat ik het er niet mee eens was. Ik wilde voetballen

Vorig jaar werd AC Milan voor het eerst in vijf jaar weer eens landskampioen. Voor voorzitter en eigenaar Silvio Berlusconi geen reden om op zijn lauweren te gaan rusten. Hij besteedde honderd miljoen gulden om nog meer goede spelers te kopen. De Franse topschutter Jean Pierre Papin, Zvonimir Boban, Dejan Savicevic en Gianluigi Lentini waren de grootste namen die de onstuitbare Berlusconi naar Milaan lokte. Coach Fabio Capello startte het seizoen met maar liefst 25 spelers in zijn selectie, onder wie zes buitenlanders. Terwijl er van dat zestal, allen internationals, per wedstrijd niet meer dan drie opgesteld mogen worden. Omdat Marco van Basten en Frank Rijkaard al jarenlang een onaantastbare positie in het elftal bekleden, bleef er voor de overige vier nog één plekje open. 

Juist Gullit, de meest gelouterde (maar ook de oudste, hij is dertig) van het kwartet, viel in het begin van het seizoen vaak naast het team. De eens zo hoog geprezen Gullit ondernam die eerste maanden regelmatig de vernederende gang naar de tribunes. In de ereloge van toch ook zijn San Siro zat hij, geflankeerd en aangegaapt door de invloedrijkste en meest welgestelde Milan-fans, zijn tijd uit. Aangeslagen, zelfs gefrustreerd keek hij die zondagen naar het veld, waarop hij zo graag had willen staan.

Gullit kwam dan ook, conform zijn karakter, spoedig in opstand. „Ja, logisch”, zegt hij, begeleid door een driftig armbaar en een haast verongelijkte blik. „Ik wil spelen. Meer wil ik niet. Dat is toch niet te veel gevraagd? Ik ben gaan rebelleren, omdat ik het er niet mee eens was. Ik wilde voetballen.” 

Dieptepunt van zijn daling binnen de hiërarchie van AC Milan was een incident voor de wedstrijd tegen Juventus. in de veronderstelling dat hij zou spelen, stapte Gullit die zaterdagmiddag in de spelersbus in. „Wat doe jij hier?” vroeg Capello hem verbaasd. „Heeft niemand je verteld dat je niet opgesteld bent?” Gullit zweeg en stapte inwendig kokend van woede weer uit. 

Hij kan nog driftig worden als hij er weer aan denkt. „Alle heren heb ik erop aangesproken. In de pers heb ik me geuit, Ik laat me niet zomaar aan de kant schuiven. Daarna kwam ik weer wat meer aan de bak en ben ik gaan presteren, wat nog altijd de maatstaf is van het respect dat je krijgt in de voetballerij. Want je mag dan een grote muil hebben, maar je moet wel wat laten zien. Ik merkte het aan de inhoud van de brieven die ik kreeg; ook de mensen waardeerden mijn houding: je hachie verdedigen, van je afbijten en presteren.”

Met gepaste trots geeft hij een korte opsomming van zijn laatste prestaties („Ik speelde aardig, heel aardig”), van zijn belangrijke treffers van de afgelopen weken. Hij scoort, vindt hijzelf, opvallend goed. „Bijna een op een, dat is toch veel voor mijn doen.” Een topscorer is hij nooit geweest. „En dat zal ik ook nooit worden, zegt hij. „Misschien als ik bij Schippekutteveen ga spelen.” Lachend om zijn eigen opmerking, glijdt hij zowat van de bank.

Een bescheiden klop op de deur van de televisiekamer (roomwitte banken opgesteld in het vierkant, forse beeldbuis) verstoort zijn pret. Bescheiden leunt een lid van het personeel, gekleed in een hagelwit jasje, naar binnen. “er is telefoon voor je, een journalist. Ben je er?”

“Nee, vandaag niet,” antwoordt Gullit, die weer wat rechtop is gaan zitten. Plotsklaps veert hij overeind. ”Weet je de nou het lullige is? Als je dan reageert op de manier zoals je behandeld wordt, word je door de buitenwereld, pers en publiek afgeschilderd als een a-sociaal. ‘Hij vraagt dit, hij vraagt dat, hij verdient zoveel geld.’ Ik heb echt veel stront over me heen gehad. ‘Gullit was over, afgeschreven, finito,’ riepen de wolven in koor. Maar ik weet hoe ze heten. Ik vergeef ze, maar vergeet ze niet. Hoe kan je dat nou zeggen? 

Ze kennen me helemaal niet. 

“Het is nu eenmaal een a-sociaal wereldje. Johan Cruijff en Van Hanegem hadden gelijk toen ze het me jaren geleden al vertelden. Ik heb er moeite mee gehad om dat te accepteren, omdat ik zelf niet zo ben. Principieel niet. Maar je wordt gewoon gedwongen aan jezelf te denken. Je moet niet heiliger dan de paus willen zijn. Het zijn de voetbalwetten. 

„Ze hebben me gekrenkt, in mijn trots, ja, Dat was ook de voornaamste drijfveer ‘om wat te laten zien. Ze moeten niet aan mijn trots zitten. Ik bedoel: ze weten bij Milan wat ze aan me hebben als ik speel. Dat heb ik ze maar weer eens laten zien. En nu willen ze ten koste van alles dat ik bijteken. Daaraan ze echt heel ver in. Natuurlijk streelt me dat ook weer, maar toch, er zijn spelletjes gespeeld. 

„Berlusconi heeft me duidelijk gezegd dat hij graag wil dat ik blijf dat ik in de toekomst het imago van Milan zal bepalen. Hij weet natuurlijk ook hoe het bij het publiek ligt. Dat heeft me nooit laten vallen. Het is de bedoeling dat ik in dienst kom van zijn onderneming Finivest. Wat voor functie het wordt? Ach, dat kan van alles zijn: manager van Milan, presentator van tv-programma’s. Alles is mogelijk, maar we zijn nog in onderhandeling.”

De gedrevenheid (rabbia, zoals zijn coach Capello zegt) is net als het voor hem onmisbare plezier weergekeerd. Hij speelt en traint weer met zijn hele hart. Zoals enkele uren tevoren was gebleken op het trainingsveld van Milanello. Vrolijk pratend met Frank Rijkaard liep hij zijn rondjes, deed met overgave de schietoefeningen en was tot slot een van de gangmakers tijdens het partijtje. Tijdens die partijtjes speelt hij het liefst tegen Maldini, die vandaag ontbrak vanwege een interlandverplichting met de nationale ploeg. “Heerlijke duels zijn dat,” zegt hij weer vol vuur. “Maldini is de beste back van de wereld. Door iedere dag, nu alweer zo’n kleine zeven jaar, tegen hem te spelen, leer ik veel. En hij hopelijk wat van mij. Maar het is vooral lachen. Dat begint al voor de training. Dan kijken we elkaar aan en dan begint het al. En dan d’erop. Vol d’erop. Heerlijk man.”

Gullit is, de buitenlanders meegerekend, een van veertien volwaardige internationals die AC Milan rijk is. Al dreigde hij die betiteling kort na het teleurstellend verlopen Europees Kampioenschap in Zweden en 64 interlands definitief te zullen inleveren. Bondscoach Dick Advocaat ontnam hem de aanvoerdersband na kritiek op de speelwijze in de vriendschappelijke interland tegen Italië („Te aanvallend, onsamenhangend.”) Ruud Gullit bedankte voor Oranje. De volgende drie interlands deed hij niet mee. Niet omdat hij zijn status van aanvoerder verloren had, maar omdat hij genoeg had van het eeuwigdurende geneuzel van pers en KNVB-bonzen over zijn functioneren in het Nederlands elftal. „Ze hebben altijd wel wat om over te zeiken,” stelde hij in onvervalst Amsterdams. 

Vanuit zijn riante villa even buiten Milaan bekeek hij de verrichtingen van zijn voormalige ploeggenoten en kromde hij de tenen. „Ik vond het echt verschrikkelijk dat het niet liep. Ik voelde toch een enorme verantwoordelijkheid. Nadenken. Ik wilde toch helpen om de boel weer goed te krijgen. Daarom ben ik teruggekomen. Het zou toch verdomme zonde zijn als we de boot naar Amerika zouden missen. Daarom ben ik er weer ingestapt in de uitwedstrijd tegen de Turken. Oranje won en ik scoorde. Zelden zo blij geweest met een doelpunt. Een ontlading van alle sores. Man, wat was ik blij met die goal, die bevrijdende goal. Gullit is weer back. Ook in Nederland had ik ze weer de mond gesnoerd.” 

Het volume is bij het uitspreken van die laatste woorden weer aangezweld. Even zwijgt de man, van wie vaak wordt gezegd dat hij te veel praat. Ook over zaken die niets met voetballen uitstaande hebben. “Zwijgen is niet mijn allersterkste kant”, beaamt hij. “Niemand moet ook proberen mij het zwijgen op te leggen, want daar luister ik niet naar. Logisch dat er, vooral in Nederland, veel mensen vinden dat ik me te druk maak om zaken buiten het voetbal. Maar ik vind dat ik in de positie ben om wat te zeggen, om wat goeds te kunnen doen. Ik weiger mijn kop in het zand te steken. Ik zou mezelf, om er nog maar weer eens een cliché uit te gooien, niet ‘s morgens in de spiegel durven aankijken. Als mij wat gevraagd wordt, en ik denk: dat is een goed initiatief of zo, dan doe ik mijn mond open. Wat anderen daarvan vinden, interesseert me geen reet. Als ze zich erover beklagen, hebben ze het in ieder geval gelezen of gehoord. Wellicht dat ze er dan zelf ook nog over nadenken.” 

Hij strijkt met zijn rechterhand door de ingekorte rastakrullen en maakt een wegwerpend gebaar. „Het is frustratie en jaloezie omdat ze zelf nooit in de positie zijn om wat te zeggen. Zo van: ikke niet en hij wel. Zielig.” 

Ruud Gullit arriveert de volgende morgen — „Zoals meestal,” zegt de keurig in clubkostuum gestoken portier van het terrein — als laatste in het al menigmaal, maar daarom niet minder terecht bezongen trainingskamp van Ascizione Club de Milan, Milanello, het vijfsterrenhotel onder de mondiale trainingskampen. Het gat dat het elektronisch bediende hek openlaat, is maar net breed genoeg om zijn zwarte BMW ertussendoor te manoeuvreren. Hij zwenkt naar links, een enkele fan in een dichte stofwolk achterlatend. „Ook dat gebeurt wel vaker,” zegt de portier minzaam. „Nu valt het nog wel mee, maar in de zomer…” Toch doet hij zijn glazen deur maar snel dicht. 

Gullit heeft inmiddels zijn auto dertig meter verderop bij een zijdeur van het hoofdgebouw geparkeerd. Naast de stationwagon van Marco van Basten, die daar niet voor niets een plekje uitgezocht heeft. Het zijn strategische posities om later, als de horzels van de Italiaanse media aanwezig zijn, de route naar de uitgang onopgemerkt te kunnen afleggen. Eenmaal in de auto zijn ze safe. 

Snel maar soepel loopt hij naar de aan de overkant van het veld gelegen kleedcabines. Zwijgend nagekeken door de journalisten die net na hem zijn gearriveerd. Zowel op het veld als erbuiten straalt Gullit zelfvertrouwen uit. Zelf zei hij een aantal jaren geleden over die houding in Nieuwe Revu: „Je moet vertrouwen hebben in je eigen lichaam, voelen hoe je in dat stadion staat. Vroeger liep ik altijd met mijn hoofd omlaag, zo maar een beetje te schudden. Fout! Dat heeft geen uitstraling. Je moet ze laten zien, dat je er bent; kop omhoog, borst vooruit. Hier is Gullit!” 

Het was en is nog altijd een sterk wapen van de voetballer die zichzelf ‘nou ook weer niet zo bijzonder vindt’. „Daarom was ik ook zo blij met de verkiezing in 1988 tot Voetballer van het Jaar, zegt hij nu. „Dat ik, met toch ook heel wat beperkingen, die prijs won, daar was ik echt 

trots op. Natuurlijk, ik had een sterk seizoen gespeeld. Ik ben snel, kan scoren, ook met het hoofd, maar technisch ben ik zeker niet Gods zoveelste wereldwonder. In de vierkante meter schiet ik, laat ik het voorzichtig formuleren, regelmatig tekort. Snel ben ik nog altijd. Maar soms denk ik wel eens, toch ietsie minder snel. Ik vertrek in ieder geval op tijd.” 

Hij lacht en neemt een slok van de door de ober gebrachte espresso. Hij vertelt over de (onvermijdelijke) blessures die hem de afgelopen jaren ten deel vielen. Het gedonder begon al vroeg tijdens zijn tweede seizoen in Italië in ’88. Op 3 augustus blesseerde hij zich tijdens een vriendschappelijk duel tegen Parma aan zijn rechterknie. Na maanden kwakkelen, werd in april besloten tot een chirurgische ingreep. Gullit herstelde snel en maakte enkele weken later alweer zijn rentree. Te snel, bleek al gauw. In juli van datzelfde jaar verwijderde een Italiaanse arts vervuild kraakbeen en overtollig vocht uit het gewricht. Het hielp maar even. Gullit wendde zich tot de vermaarde orthopeed Martens in Gent, die hem in de jaren daarop nog tweemaal zou opereren aan zijn zwakke plek. 

Tijdens die periode kwamen al snel de onvermijdelijke vraagtekens: zou ooit weer de oude worden? Tot tweemaal toe probeerde Milan de kwetsbare Gullit deur uit te werken. Maar Gullit bleef, ondanks de twijfels van Berlusconi, de medische staf en de tifosi. Keer op keer knokte hij zich weer terug. „Maar weinig mensen begrijpen hoe moeilijk het is om weer op je oude niveau terug te keren. Ik moet echt honderd procent fit zijn, wil ik meetellen. Dat is echt knokken. Ze begrijpen het niet, roepen alleen maar: Gullit moet niet zeuren, Gullit moet voetballen. En: hij krijgt toch genoeg geld. Of liever: veel te veel geld. Ze weten niet dat ik in ’91 een jaar lang dagelijks naar Monza reed, naar een verzorger van de club. Om te trainen, om te zweten, om te vechten. Dat vergt enorm veel van je, ook geestelijk. Dankzij Ted heb ik leren accepteren dat je je af en toe in het onvermijdelijke moet schikken. Toen ze me vertelden dat ik een jaartje uit de roulatie zou zijn na die operatie, kon ik daar rustig mee omgaan. 

Het gesprek is beland bij Ted Troost, haptonoom en al sinds jaren zijn steun en toeverlaat. En ook die van Marco van Basten, die maar moeizaam herstelt van een enkeloperatie. Troost is net, na een vijfdaags bezoek aan het duo, weer naar Nederland vertrokken. Van Basten maakt een rustige ontspannen indruk, iets wat bij hem opmerkelijk is ten tijde van een lichamelijk ongemak. „Aan Ted heb ik ontzettend veel te danken. Ik heb hem echt nodig gehad om te overleven,” zegt Gullit. „Niet dat hij me zegt wat ik moet doen, maar hij helpt, reikt me de oplossing aan. Hij zegt: ‘Jij bent de baas, jij moet het op-lossen. Ik vertel je alleen maar waarom je gefrustreerd bent.’ ” 

Hij zucht diep, ontdekt dat het kopje echt leeg is en zakt vervolgens weg in de zachte kussens van de bank. „Ze zeiken nog altijd over hem. Daar wind ik me dan wel eens over op, maar Ted niet. Die zegt dan: ‘Dat weten we toch, wat kan ons dat nou schelen?’ En zo is het natuurlijk ook. Dat hebben ze bij Milan ook wel begrepen. Als ik Ted erbij wil hebben, halen ze hem op. Dat is de klasse van AC Milan, wel toevallig de numero uno in de wereld. Ted en ik, we lachen ons soms de kolere, want wat hij hier mag, mag geen enkele buitenstaander. Hij mag in de kleedkamers, hij mag alles.”

De deur zwaait open. In de opening verschijnen vijf Japanners. Na afloop zal hij gewillig met ieder van hen poseren voor een van de elftalfoto’s die de gangen sieren. „Zijn ze toch niet helemaal voor niets hiernaartoe gekomen.” Hij staat op, rekt zich uit en zegt: „Aan status heb ik in Italië nog niets verloren. Weet je waar dat uit blijkt? Als er hier shirtjes door de spelers getekend moet worden, ben ik nog altijd degene die het nummer 10 móet tekenen. Frank acht, Marco negen en ik nummer tien. Zo is het al zes jaar en zo hoort het.”