Spring naar de content
bron: pexels

Het seksistisch brein

Is het verschil tussen man en vrouw toch door de natuur bepaald? Psychologen, biologen en neurologen op zoek in onze hersenen. Hoe de wetenschap de borreltafel gelijk dreigt te geven.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie

“Toettoettoet! Toeoéét!” Van een rij stoeltjes zijn de veertien joelende peuters van Simba een trein aan het bouwen die over de met puzzelstukken, plastic beesten en autootjes bezaaide vloer moet opstomen richting poppenhoek. Het ochtendje vrij spelen heeft het Amsterdamse kinderdagverblijf veranderd in een vrolijke chaos. Om het voorste stoeltje — de locomotief — breekt een schermutseling uit tussen twee blonde jochies. Ze lachen en gillen en duwen en trekken zich een ongeluk. De meisjes kijken toe vanuit de rij wagons en beperken zich tot conversatie met de buren of stappen uit om zich aan een van de tafels aan de leeuwenlegpuzzel te wijden. De jongens en meisjes in kinderdagverblijf Simba dragen dezelfde broeken en dezelfde truitjes van het soort dat pijn doet aan je ogen, jongens en meisjes hebben hetzelfde speelgoed, poppen en autootjes, jongens en meisjes worden door de leidsters niet anders behandeld, en toch verdwijnt het onderscheid geen moment. 

Jongetjes onder elkaar spelen wilder, hebben meer ruimte nodig en ze houden van spelletjes waarmee ze kunnen winnen van de anderen. Ze tonen meer interesse voor de autootjes en de blokkendoos. Hun verhalen zitten vol vroeemm! zapp! en pouww! Meisjesverhalen gaan vaker over vriendjes en vriendinnetjes; meisjes voelen zich meer aangetrokken tot poppen en het plastic keukenserviesje en doen spelletjes waarin de rollen wisselen en ze zich niet direct met elkaar meten. Hinkelen is een spelletje voor meisjes, tikkertje voor jongens. Menige geëmancipeerde ouder heeft met gemengde gevoelens moeten aanhoren hoe dochterlief zeurde om een Barbie, en of ze nou eens een rokje aan mocht naar school, terwijl zoonlief het vertikte met zijn verzameling poppen te spelen zodra de nieuwigheid eraf was en liever weer de garage uit de speelhoek haalde. Rolpatronen en stereotiepen zijn niet minder hardnekkig gebleken dan regen en wind in november. Ondanks de jarenlange strijd is er veel minder veranderd dan de vrouwenbeweging wel zou willen. Het seksistisch spook is moeilijk te vatten en te bestrijden dan gedacht. 

Begin jaren zeventig ontdekten de Amerikaanse psychologen Anke Ehrhardt en John Money een groep meisjes die zich niets van de heersende rolpatronen aantrok. Ze speelden het liefst met jongensspullen, hielden van wilde spelletjes, honkbalden liever met jongens dan met meisjes en droegen liever ‘functionele dan mooie kleren. De beide psychologen vergeleken hun ‘wildebrassen’, zoals ze de meisjes waren gaan noemen, met even intelligente leeftijdsgenootjes van dezelfde sociale achtergrond. Ze bleken ambitieuzer, hadden meer zelfvertrouwen, vonden een carrière belangrijker en trouwen minder belangrijk, hadden minder belangstelling voor het verzorgen van kleine kinderen en dachten zakelijker over het moederschap. 

De vrouwenbeweging was niet blij met dit succes, integendeel: men was woedend op de twee psychologen. 

Ehrhardt en Money hadden sinds eind jaren vijftig namelijk onderzoek gedaan naar meisjes die waren geboren met iets dat op een plasser leek. Om dat kleine ongemak te verwijderen, hadden ze als baby een plastische operatie ondergaan, maar ze werden net zo opgevoed als alle andere meisjes. Hun eierstokken waren verder helemaal in orde, zodat ze zich in hun pubertijd tot vrouw ontwikkelden en kinderen konden krijgen   ze waren alleen wildebrassen gebleven. Hun moeders hadden tijdens de zwangerschap allemaal hetzelfde medicijn geslikt om een miskraam te voorkomen. Het medicijn bleek in het lichaam door een chemische reactie te worden omgebouwd tot het mannelijk geslachtshormoon testosteron. Dat hormoon zorgt op zijn beurt voor de aanleg van een mannelijk geslacht. Het testosteron, zo redeneerden de psychologen, moet ook de hersenen van de meisjes hebben vermannelijkt. Want hoe moesten ze anders verklaren dat hun wildebrassen zo weinig meisjesachtig waren? 

John Money noemde dit proces het Adam-principe: ieder mens begint zijn leven als vrouw. Pas als er in de baarmoeder iets op het embryo inwerkt, zal het zich ontwikkelen tot een jongetje. Adam is dus eerder uit Eva’s rib geschapen dan andersom. 

Het idee dat rolpatronen niet alleen het gevolg waren van een seksistische maatschappij, maar ook van een seksistisch brein, viel niet in erg goede aarde. De tweede feministische golf was juist op haar hoogtepunt; tussen droom en daad werden geen biologische wetten geduld. Wie onderzocht of menselijk gedrag misschien iets met genen of hersenen had te maken, was al snel een male chauvinist pig, een nazi-dokter, een doorgedraaide vakidioot op zijn best. Toen de maakbaarheid van de maatschappij uiteindelijk toch bleek tegen te vallen, sloeg de mode om. Verklaringen waarom zoveel maatschappelijke experimenten in het verleden uitliepen op een mislukking, waren ineens bijzonder welkom. Tegenwoordig zijn antropologen op zoek naar aanwijzingen voor universele rolpatronen in verschillende culturen, doen psychologen testen om te kijken of vrouwen en mannen misschien andere vaardigheden heb-ben en bekijken biologen door de microscoop plakjes mannen- en vrouwenhersenen in de hoop een verschil te ontdekken. Zijn de ouderwetse rolpatronen de weerslag van de natuurlijke orde der dingen? Zie je nou wel! brult de borreltafel al. En inderdaad: na twee decennia wetenschappelijk onderzoek zijn er steeds meer aanwijzingen voor een seksistisch brein.

„Natuurlijk zijn er enorme verschillen tussen mannen en vrouwen,” zegt Francien de Jonge. „Frappante verschillen! Vrouwen menstrueren, kunnen kinderen krijgen, om eens wat te noemen. Die verschillen hebben ook gevolgen voor het gedrag.” Op haar bureau ligt een fors uitgevallen boek waarin de wetenschappelijke stand van zaken over verschillen tussen man en vrouw staat opgesomd. Vrouwen leven langer, huilen meer, kunnen beter horen, zien beter rood licht, voelen scherper, hebben een gevoeliger neus voor geurtjes en hebben een fijnere motoriek, zodat ze beter zijn in precisie-werkjes. Mannen zijn vaker linkshandig, vaker homoseksueel, agressiever, beduidend crimineler, en hebben een beter oog-handcoördinatie, waardoor ze bijvoorbeeld beter kunnen gooien en vangen. 

Francien de Jonge is vooral geïnteresseerd in het grensgebied tussen biologie en psychologie; ze onderzocht bij ratten jarenlang het verband tussen gedrag en seksuele differentiatie. Tegenwoordig werkt ze bij de groep diergedrag aan de Wageningse Landbouw Universiteit. „Iedereen wil graag iets weten over verschillen in de hogere hersenfuncties,” verzucht ze. „En juist op dat gebied zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen veel kleiner en spreken de onderzoeken elkaar vaak tegen. Je moet nooit uit het oog verliezen dat we altijd over gemiddelden spreken. Mannen zijn gemiddeld veertien centimeter langer dan vrouwen, maar dat betekent niet dat een vrouw niet langer dan een man kan zijn. Maar de gemeten verschillen in hogere mentale functies — áls ze al bestaan — zijn veel kleiner dan het verschil in lengte. Juist bij hogere mentale functies, zoals rekenen en ruimtelijk inzicht, is de individuele variatie vaak aanzienlijk groter dan het verschil tussen mannen en vrouwen.

Wat weten de onderzoekers dan wel zeker? Dat vrouwen bijvoorbeeld minder ruimtelijk inzicht hebben en meer verbaal begaafd zijn. Ze hebben viermaal zo weinig bijles in taal, ze stotteren minder en leren op jongere leeftijd samenhangend spreken. Ze zijn beter in het onthouden van herkenningspunten in het landschap, ze kunnen beter rekenen, beter toon houden als ze zingen en hun perceptie-snelheid is hoger: vrouwen zullen op een tekening van vijfentwintig voorwerpen sneller twee gelijke voorwerpen kunnen aanwijzen. 

Mannen kunnen bijvoorbeeld beter kaartlezen, beter ruimtelijk denken en beter mathematisch redeneren. De Amerikaanse psychologe Camilla Benbow van de Iowa State University onderzocht de prestaties van enige duizenden schoolkinderen van elf tot dertien jaar bij hun wiskundetesten. In de best scorende groep – twee tot vijf procent van het totaal aantal kinderen – zaten dertien keer zoveel jongens als meisjes. Ook toen de psychologen cijfers corrigeerden voor allerlei maatschappelijke factoren bleven hun bevindingen overeind. Overigens zijn de grootste kneuzen ook jongens. Het gemiddeld wiskundig vermogen van mannen en vrouwen verschilt niet. Mannen zijn dus niet zozeer beter, maar variabeler. „Zowat het enige wat we echt met zekerheid uit alle onderzoeken kunnen opmaken,” vat Francien de Jonge samen, „ is dat er gemiddeld altijd meer mannelijke dan vrouwelijke professoren en Nobelprijswinnaars in de zuivere mathematica zullen zijn.”

Aaaaaah! Op het moment van de zaadlozing beginnen zo’n tachtig miljoen spermacellen met 23 chromosomen aan boord richting vrouwelijke eicel te zwemmen. De eerste spermacel die zijn kopje door de wand van de eicel weet te duwen, bepaalt de sekse van de baby. Waarom heeft de ene spermacel nu meer kans hoogleraar in de zuivere mathematica te worden dan de andere? Hoe bepaalt onze biologische aanleg onze kundigheden? 

Bij veertig miljoen van de spermacellen in een kwakje heeft het 23ste chromosoom de vorm van een Y. Bij de andere veertig miljoen heeft het de vorm van een X, net als de eicellen van de vrouw. Een bevruchte eicel heeft dus de combinatie XX of XY aan boord. Op de chromosomen liggen de genen: de dragers van alle genetische informatie. In 1990 ontdekte een groep Britse genetici op het Y-chromosoom een meester-gen dat ervoor zorgt dat er jongetjes worden geboren. Dat gen produceert een chemisch signaal dat een hele serie andere genen op het Y-chromosoom inschakelt, die alle informatie bevatten voor de bouw van de zaadballen. Het klompje cellen met een XY-combinaties, dat inmiddels de baarmoeder heeft bereikt, verandert dus in een jongetje. 

Het is heel vreemd dat er alleen mannen en vrouwen bestaan. Waarom zouden er geen drie, of beter nog, dertien geslachten kunnen zijn? Waarom bestaat seks eigenlijk? Nogal wiedes, zult u zeggen, seks is leuk. Maar dat klopt niet: seks is leuk omdat het nuttig is en niet omgekeerd. Onze biologie leert ons seks leuk te vinden. Tot de uitvinding van seks vermeerderden alle levende wezens zich door zich zo nu en dan zonder veel poespas in tweeën te delen. Het zou voor ons ook best gemakkelijk zijn: kinderen krijgen zoals Zeus beviel van Athene — met niet meer ongemak dan een licht hoofdpijntje. Seks werd meer dan duizend miljoen jaar geleden uitgevonden in de oerzeeën. Bij het maken en later het versmelten van eicellen en spermatozoa — de biologische definitie van seks — worden onze genen als het ware geschud en opnieuw gedeeld als een pak speelkaarten — baby’s hebben nieuwe genetische combinaties en dus nieuwe eigenschappen. De variatie binnen een soort neemt toe door seks. Die verscheidenheid zorgt ervoor dat er altijd wel iemand overleeft als de omstandigheden plotsklaps drastisch veranderen. De malariamug kan daarvan meepraten. Toen we de mug in de jaren zestig te lijf gingen met DDT, legde 99,9 procent van de muggen het loodje. De resterende tiende procent had een gelukkige genencombinatie waardoor ze immuun waren voor het gif. Het aantal malariamuggen is inmiddels weer even groot als vroeger. Seks is vooral een evolutionaire verzekeringspolis geval van rampen.

Maar er waren kleine lettertjes. Als twee gewone cellen met elkaar zouden versmelten om hun genen te combineren is de kans levensgroot dat er een chemische oorlog uitbreekt tussen de restjes van die cellen. Dat zou de dood van de nieuwe cel worden. De oplossing voor dat probleem was de man. Volgens een theorie die de twee Britse evolutie-biologen Laurence Hurst en William Hamilton dit jaar publiceerden in de Proceedings of the Royal Society, kwamen er speciale cellen die zich eenzijdig ontwapenden om een chemische oorlog na het samensmelten te voorkomen: de eerste spermacel. Naast het genetische materiaal hadden ze verder alleen een motortje met net genoeg brandstof aan boord voor de tocht naar de cel van de partner. 

Blijft de vraag: waarom niet meer dan twee geslachten? De Britse evolutie-biologen ontdekten onlangs een obscuur soort slijmzwam met het gezellige aantal van dertien geslachten. Van groepsseks was geen sprake. Elk geslacht kon kleine zwammetjes maken met een van de andere twaalf. Om intracellulaire oorlog te voorkomen, volgde de slijmzwam een seksuele rangorde. Wie lager in rang was, fungeerde als mannetje en produceerde de spermacellen. Uit evolutionair oogpunt niet zo’n stevig systeem, redeneren de evolutie-biologen. Af en toe zal een van de twaalf seksen door een genmutatie proberen in rang te stijgen, waardoor er toch nog oorlog tussen de seksen uitbreekt. Uiteindelijk zullen de twee sterkste geslachten overblijven. 

1) Vrouwen. 2) Mannen. 

Het geslacht is nog lang niet af met het inschakelen van de genen op het Y-chromosoom. Mannen en vrouwen moeten bijvoorbeeld organen krijgen om seks mee te bedrijven en moeten met zichzelf kunnen adverteren om het andere geslacht te versieren: een mannetjespauw heeft voor de show een staart, een mannetjeskip heeft een kam, en bij de mannetjesmens komt volgens enquêtes in de vrouwenbladen vooral een lekker strak kontje van pas. Bovendien wordt het gedrag van het mannetje anders geprogrammeerd dan van het vrouwtje. Het mannelijke hormoon testosteron, gemaakt door de gloednieuwe zaadballen van het jongetje-in-aanleg, moet de rest van het werk opknappen.

Pieter van der Schoot is endocrinoloog en onderzoekt al jaren de effecten van geslachtshormonen op de hersenen en op het sociale en seksuele gedrag van zijn favoriete proefdier, de rat. In een kamertje op de vijftiende verdieping van de Rotterdamse Erasmus-universiteit nemen de knaagdieren met hun kraaloogjes de bezoekers nieuwsgierig in ogenschouw. Iedere rat, zegt Van der Schoot, ‘en misschien ook wel ieder mens,’ kan hij tot mannetjes of vrouwtjesgedrag aanzetten door ‘op het geëigende moment het juiste hormonale milieu te scheppen’. 

Vrouwtjesratten die vlak na de geboorte een testosteron-injectie kregen, zegt Van der Schoot, ‘zijn net als mannetjes in staat tot een heel prettige wip als ze op latere leeftijd weer testosteron toegediend krijgen’. De vrouwtjes bestijgen hun seksegenoten dan precies zo als de mannetjes dat doen. „Mannetjesratten die vlak na de geboorte zijn gecastreerd, kunnen geen testosteron meer maken. Als je ze later inspuit met vrouwelijke geslachtshormonen, paren ze in de houding die het vrouwtje gewoonlijk aanneemt.” Bij pasgeboren ratten, verklaren onderzoekers de resultaten van dit experiment, is de bedrading van de hersenen nog niet helemaal aangelegd. Hormonen kunnen die bedrading veranderen, zodat het brein anders werkt als de ratten in de vruchtbare leeftijd komen. 

Om erachter te komen hoe het mannelijk hormoon het brein precies verandert, verhuizen Van der Schoots ratten regelmatig van hun plastic kooien naar het lab aan de overkant van de gang. Daar is een promovendus bezig met een geavanceerd soort worstsnijder — zo eentje die je wel bij de slager ziet — bezig de hersenen van een rat in doorzichtig dunne plakjes te verdelen. Met een penseeltje legt ze de flinters voorzichtig een voor een naast het apparaat. De hersenen zijn ingebed in was om het snijden gemakkelijker te maken en gekleurd met chemicaliën om de zenuwcellen en zenuwbanen onder de microscoop nauwkeuriger te kunnen bekijken. De bureaus in Van der Schoots kamer liggen bezaaid met microscoopglaasjes met hersencoupjes. „Je kunt zo zien of je met de hersenen van een mannetje of een vrouwtje te maken hebt”, zegt Pieter van der Schoot. In de hypothalamus, aan de onderzijde van de hersenen, ligt een groep zenuwcellen die bij mannetjes ongeveer vijfmaal zo groot is als bij vrouwtjes. De ontdekking van de seksueel dimorfe kern, zoals de celgroep werd gedoopt, was een wetenschappelijke sensatie. Andere onderzoekers wierpen zich op de hersenen van andere diersoorten en vonden soortgelijke kernen in de hypothalamus — bij de fret vonden ze er zelfs drie. 

„Voor de geboorte blijkt die kern van mannetjes en vrouwtjes even groot. Het mannelijk hormoon,” verklaart de endocrinoloog, „gaat de dood van zenuwcellen tegen. Tijdens de groei van de vrouwtjes sterven meer zenuwcellen af dan bij de mannetjes. Zo ontstaat het verschil in grootte. Nu zouden wij graag willen weten of dat verschil te maken heeft met mannelijk en vrouwelijk gedrag. Maar wat betekent de grootte van een groep zenuwcellen in de hersenen? Eerlijk gezegd: we hebben geen idee. Betekent groter actiever? Een oud model computer is wel tienmaal zo groot als de nieuwste, maar ze werken honderdmaal langzamer. Hersenonderzoek is het verklaren van de manier waarop een computer werkt aan de hand van het uiterlijk van het toetsenbord.” 

In zijn lab staat een wat griezelig toestel dat de onderzoekers gebruiken om zo precies mogelijk een ragdunne naald in het brein van een verdoofde rat te kunnen steken. Zo hopen ze iets te weten te komen over de functie van de seksueel dimorfe kern. Door de punt van de naald te verhitten kunnen ze de zenuwcellen van de kern wegbranden. Vrouwtjesratten worden dan niet meer bronstig. Zetten ze een elektrisch stroompje op de naald om de kern te prikkelen, dan worden mannetjesratten seksueel actiever. De kern zou wellicht een functie bij seksueel gedrag kunnen hebben, maar zekerheid heeft Van der Schoot nog allerminst. „Seks is een vreselijk gecompliceerd soort gedrag, waarbij duizend dingen tegelijk komen kijken. Ik denk dat je evenveel hoop hebt de wiskundeknobbel te vinden, als het stukje hersenen dat het verschil tussen man-nen en vrouwen of tussen homo’s en hetero’s bepaalt.” 

Het is minder gebruikelijk mensen in kooitjes op te sluiten, hormooninjecties toe te dienen en het proefpersoon vervolgens zachtjes te laten inslapen zodat de neuro-wetenschappers de hersenen kunnen onderzoeken. Het onderzoek naar het menselijk brein verloopt een stuk moeizamer. De neuro-anatomen moeten het doen met materiaal dat door het overlijden van mannen en vrouwen beschikbaar komt. Het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek houdt er voor dit doel een uitgebreide hersenbank op na. Onder leiding van Dick Swaab doen biologen, medici en psychologen daar samen hersenonderzoek — ook naar geslachtsverschillen. 

„Het is al 150 jaar duidelijk dat mannenhersens relatief zwaar-er zijn,” zegt bioloog Michel Hofman. „Begin jaren tachtig heb ik dat eens nagerekend: het gaat om een verschil van een procent of zeven, acht.” Hij pakt een recente Amerikaanse publikatie: mannenhersenen zijn gemiddeld een onsje zwaarder dan vrouwelijke exemplaren. 

Maar de aandacht op het instituut gaat vooral uit naar een klein deel van de hersenen: de hypothalamus. Hofman en zijn medewerkers zijn bezig een driedimensionale landkaart van dit stukje brein samen te stellen. Plakje voor plakje bekeken ze de hersenen onder de microscoop en bepaalden ze het aantal zenuwcellen. Halverwege de jaren tachtig boekten ze succes. Na maanden moeizaam telwerk en statistische analyses vonden ze als eerste onderzoekers een seksueel dimorfe kern in de hypothalamus, op dezelfde plaats als bij de rat. De kern bleek bij mannen tweeëneenhalf keer zo groot. „De hypothalamus,” legt Hofman uit, „is nauw verbonden met wat wij het limbisch systeem noemen: het deel van de hersenen waar onze emoties zetelen. De hypothalamus stuurt basale menselijke gevoelens als honger, lust en slaap en heeft veel invloed op ons hormoonsysteen. Juist op dat vlak zijn er natuurlijk grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Het zou me pas hebben verbaasd als we helemaal geen verschillen zouden hebben gevonden. Het is aannemdlijk dat de seksueel dimorfe kern te maken heeft met de regulatie van het seksueel gedrag. Je ziet overigens dat de kernen zowel bij oudere mannen als vrouwen krimpen, doordat er zenuwcellen degenereren. Dat is opvallend: de frequentie van seksueel contact neemt ook af als iemand ouder wordt. Je krijgt het idee dat de kern bij jongere mensen beter functioneert. Hoewel we geen enkele directe aanwijzing daarvoor hebben, is het dus erg verleidelijk te denken dat we de structuur hebben gevonden waar de libido zetelt.” 

De neurologen weten nog niet goed hoe ons brein precies werkt. Het is ook niet zeker dat de verschillen tussen mannen en vrouwen zijn te verklaren uit de bedrading van de hersenen. 

Maar aanwijzingen zijn er wel. Mannetjesratten hebben, net als mannetjesmensen, een andere strategie om de weg te vinden dan de vrouwtjes; ze oriënteren zich op de vorm en de geometrie van de ruimte, de vrouwtjes op herkenningspunten. Mannetjes na de geboorte zijn gecastreerd (en dus geen hersenen hebben die door testosteron zijn gemasculiniseerd), kozen de vrouwelijke die strategie. Ze waren ook minder agressief en speels dan hun broertjes die niet onder het mes waren gegaan. Ratten hebben geen maatschappelijke rolpatronen: het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is biologisch bepaald.

Bij baby’s zijn vanaf enige uren na de geboorte verschillen in het gedrag van jongetjes en meisjes te meten. Meisjes zijn gemiddeld gevoeliger voor aanraken, onderhouden langer oogcontact met iemand die over de wieg gebogen staat, reageren sneller op geluiden en kunnen eerder dan jongetjes het gehuil van andere baby’s van achtergrondgeluid onderscheiden. Zestig procent van de pasgeboren jongetjes had een sterke jubelteen-reflex wanneer ze onder hun linkervoet werden gekieteld; bij alle meisjes was de reflex rechts sterker. 

Het is niet erg waarschijnlijk dat jubeltenen maatschappelijk zijn bepaald, noch dat het seksisme al zo vlug na de geboorte heeft kunnen toeslaan. Neuropsychologen denken dat de rechterhelft van de hersenen — die de linkerkant van ons lichaam bestuurt — bij mannen vaker dominant is. Veel testosteron remt namelijk de groei van de linker hersenhelft. Jongens zijn vaker linkshandig. Ook het vermogen wiskundig te redeneren zetelt aan de linkerkant; jongens die hoog scoren bij wiskundetoetsen zijn inderdaad vaker linkshandig. 

Waarschijnlijk is het minder de bouw en meer de organisatie van de hersenschors die de oorzaak is van verschillen tussen man en vrouw. In het mannelijk brein zijn de functies vaak meer op één plaats geconcentreerd, bij vrouwen werken de verschillende delen van de hersenschors meer samen. Volgens sommige onderzoeken is de verbinding tussen de hersenhelften bij vrouwen dikker, waardoor er meer informatie kan worden uitgewisseld. Het gevolg is dat mannen in sommige gevallen beter twee dingen tegelijk kun-nen doen: praten met hun linkerkant van de hersenen en kaart-lezen met hun rechterkant, bijvoorbeeld. Omdat emoties voornamelijk schuilgaan aan de rechterkant van het mannelijk brein, schrijft de psycholoog Piet Vroon, kunnen veel mannen hun gevoelens niet goed onder woorden brengen. Vrouwen met hun meer geïntegreerde hersenen lukt dat veel beter. 

Er tekent zich een patroon af in de psychische bouw van man-nen en vrouwen, dat angstig dicht in de buurt komt van de nachtmerries van iedereen die graag van de oude rolpatronen wil afkomen. Het brein van mannen is meer afgestemd op agressiever gedrag, exploratie en zelfverwerkelijking. En het vrouwenbrein kan agressie beter beheersen, beter communiceren en is meer gericht op relaties met anderen. Maar wat is dan de biologische functie van de mentale verschillen tussen mannen en vrouwen en, belangrijker nog, moeten we ons daar iets van aantrekken? 

Hoewel we het proberen te verbergen door onze poten deftig benen te noemen en onze kop een hoofd, is de mens natuurlijk evenzeer het produkt van de evolutie als de dieren. Het is daarom de moeite waard onszelf eens te bekijken door de ogen van een sociobioloog, die de mens gewoon als dier beschouwt. Van deze dierlijke blik op onze soort word je snel een tikje giechelig, maar dat zegt toch meer iets over onze gewenning aan de sociale wetenschappen dan over de geldigheid van sociobiologische theorieën. Iedereen die af en toe een krant openslaat, zal meer moeite hebben om te bewijzen dat de mens géén dierlijke drijfveren bezit dan het tegendeel. 

Nu is de mens niet geëvolueerd om hoogleraar in de zuivere wiskunde te worden. 99 procent van de tijd van ons bestaan als soort zijn we jagers en verzamelaars geweest. Ongeveer 75.000 jaar geleden, met het ontstaan van de gesproken taal, legde de evolutie de laatste hand aan ons brein. „De huidige verschillen in de hersenen van mannen en vrouwen hebben toen hun beslag gekregen,” zegt de bebaarde psycholoog en sociobioloog Akko Kalma, werkzaam bij de vakgroep sociale en organisatie-psychologie van de Utrechtse universiteit. „In het nieuwe brein van Homo sapiens sapiens waren al geslachtsverschillen aanwezig. Dat was een evolutionaire erfenis. Omdat het de vrouwen zijn die kinderen krijgen en kinderen zogen, kregen ze een andere sociale rol dan de mannen. De vrouwen moesten hun kinderen zogen en verzamelden vruchten en noten dichtbij het kamp, de mannen gingen verder weg op jacht. Toen de sociale rol van mannen en vrouwen ging verschillen, hebben de hersenen zich stap voor stap gespecialiseerd. Er wordt wel gesuggereerd dat het betere ruimtelijk inzicht de mannen goed van pas kwam bij de jacht, terwijl de relatiegerichtheid van vrouwen de kinderzorg moet hebben vergemakkelijkt.” 

„Mannen willen seks, vrouwen willen relaties,” concluderen de wetenschapsjournalisten David Jessel en Anne Moir in hun boek Brainsex. The real difference between men women. „Moeders hebben hun dochters altijd gewaarschuwd dat mannen maar uit zijn op één ding, en meestal hadden ze gelijk. Brein, lichaam en hormonen zweren samen om de man seksueel agressiever te maken.” Dat is te verklaren, legt de sociobioloog Kalma uit, door het verschil in investering die mannen en vrouwen in hun kroost moeten doen. „Vrouwen zijn negen maanden zwanger en moeten het kind maandenlang zogen, mannen hoeven theoretisch niet meer tijd in hun nageslacht te investeren dan een vluggertje van vijf minuten. De biologische beloning — het doorgeven van je genen aan een volgende generatie — is in beide gevallen hetzelfde.

„De firma die de grootste investering moet doen, zal het voorzichtigst zijn bij het aangaan van het contract. Vrouwtjesdieren selecteren mannetjes op hun betrouwbaarheid; het mannetje moet er bijvoorbeeld door baltsgedrag blijk van geven dat het voor het vrouwtje en haar kroost blijft zorgen. Net zoals sommige zeevogels bij de balts een draadje zeewier aan het vrouwtje overhandigen, nemen mannen een doos bonbons mee voor hun echtgenote. Uit een onderzoek onder studenten blijkt dat vrouwen nog steeds terughoudender zijn met het eerste seksuele contact, hoewel voorbehoedmiddelen het risico van een verkeerde investering behoorlijk hebben verminderd. 

„Op seksueel gebied zijn mannen jaloerser dan vrouwen: zij weten immers nooit helemaal zeker of de kinderen echt van hun zijn. Ze lopen het gevaar veel tijd te steken in de genen van een andere vent. De mannetjes-strategie bestaat uit het ontmoedigen van seksuele rivalen en tegelijkertijd pogen zoveel mogelijk vrouwen naast zijn partner bevruchten. 

,,De midlife crisis kun je misschien op die manier verklaren. Ais een man een jaar of twintig getrouwd is geweest, zijn de kinderen zover opgegroeid dat het doorgeven van zijn genen is verzekerd. Dus gaat hij er met een meisje van in de twintig vandoor voor een nieuwe poging, ook al denkt hij niet aan kinderen. We zijn ons meestal niet eens bewust van de motieven die ons instinctief bewegen.” 

Hahahahaa! horen we de borreltafel al roepen. „Truus, terug naar het aanrecht, ik ga achter de vrouwtjes aan. Kan d’r niks aan doen, hier staat dat ‘t in mijn hersens zit.” De triomf van de borreltafel stoelt op de wijdverbreide misvatting dat onze biologische machinerie onveranderlijk zou zijn. Juist ons brein is een uitnemend voorbeeld van het tegendeel— geen orgaan zo veranderlijk en plastisch.

De hersenen van ratten die opgroeiden in kooitjes zonder soortgenoten en zonder licht — de zogeheten sensorisch gedepriveerde ratten — zien er onder de microscoop totaal anders uit dan die van gezelliger opgegroeide soortgenoten. De verschillen tussen de hersenen van sensorisch gedepriveerde en normale ratten zijn veel groter dan de verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes. De omgeving heeft invloed op de organisatie van het brein. Alle gebeurtenissen in het leven laten hun sporen achter in de hersenen. De bedrading wordt grotendeels aangelegd in onze kinderjaren: dan verdwijnt een derde tot de helft van alle verbindingen tussen de zenuwcellen in onze hersenen. Zoals je een heg in allerlei vormen kunt snoeien, geeft het snoeien in zenuwverbindingen vorm aan de manier waarop we ons gedragen. De hersenen sturen niet alleen ons gedrag, onze omgeving en onze opvoeding sturen dus ook de manier waarop de hersenen ons gedrag sturen. 

De borreltafel vergeet dat er niet meer zoveel mensen zijn die moeten rondkomen van bessenpluk en mammoetjacht. Ons brein heeft een technologische cultuur voortgebracht die veel van onze fysieke en geestelijke beperkingen heeft opgeheven. Machines en computers hebben geen geslachtsverschillen. Onze hersenen geven culturele kennis door, die met veel grotere snelheid verandert dan onze biologische machinerie. Het is nog niet zo lang geleden dat men roken in het openbaar onvrouwelijk en haar over je oren niet mannelijk vond. Normen en waarden evolueren sneller dan de soorten. Toch heeft de plasticiteit van ons brein zo zijn grenzen: een heg kun je niet van kleur veranderen met een snoeischaar. „De ontdekking van consistente en, in sommige gevallen, nogal aanzienlijke geslachtsverschillen impliceert dat mannen en vrouwen verschillende interesses en vaardigheden hebben die niet afhankelijk zijn van sociale invloeden,” concludeerde de gerenommeerde neuropsychologe Doreen Kimura onlangs in de Scientific American. Ze verwacht dat mannen en vrouwen niet in alle beroepen `noodzakelijkerwijs gelijk vertegenwoordigd zullen zijn’. In medische beroepen, waarbij voor een goede diagnose mensenkennis en communicatie heel belangrijk zijn, verwacht Kimura meer vrouwen te vinden. Piloten hebben veel ruimtelijk inzicht nodig — dat zullen dus meestal mannen zijn. 

„Er zijn verschillen in gedragstendenties tussen de geslachten die altijd zichtbaar zullen blijven,” zegt Akko Kalma. „Sinds de uitvinding van de flessemelk kunnen mannen vanaf de geboorte uitstekend voor de kinderen zorgen, maar de toewijding aan de kinderen zal gemiddeld lager zijn. Ik laat mijn studenten altijd een dia zien van een man die een kinderwagen voortduwt en te zelfder tijd de krant leest. Zie je dat een vrouw ooit doen? Feministen kunnen wel kankeren over dat soort rollenpatronen, maar dan zouden ze dat wel met enig inzicht in onze biologische gedragspatronen moeten doen.”