Spring naar de content
bron: anp

De doodklap voor Het Nationale Toneel?

De vernieuwers vinden hem te verouderd en de conservatieven te frivool. En nu dreigt de gemeente Den Haag ook nog haar subsidie in te trekken. De doodklap voor Het Nationale Toneel? Artistiek leider Hans Croiset: ‘Natuurlijk ben ik niet geneigd op aanraden van een ambtenaar van koers te veranderen.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Mieke Zijlmans

Erg op zijn gemak ziet Hans Croiset er niet uit. Met gefronste wenkbrauwen loopt de artistiek leider van Het Nationale Toneel onrustig door de bestuurskamer, die uitkijkt op de splinternieuwe entreehal van de Haagse Koninklijke Schouwburg. „Er zijn natuurlijk altijd mensen die het niet met mijn soort toneel eens zijn.” Zijn handen klapwieken in onmacht rond zijn hoofd. „Maar het is ook helemaal niet mijn bedoeling om iedereen tevreden te stellen. Dat kan ik niet, en dat wil ik ook niet. Maar dat is nog geen reden om met bezuinigingen te gaan dreigen.” De onzekerheid op zijn gezicht maakt plaats voor woede. „Voor mij telt de onrust heel zwaar die wordt gekweekt in een groep mensen die moet werken vanuit een vorm van inspiratie. Ik ben het er niet mee eens wanneer daaraan wordt geknabbeld voor het oplaten van ballonnen of het plaatsen van tijdbommen door ambtenaren.” 

Een vlijmscherp zwaard van Damocles bedreigt het ranke halsje van Het Nationale Toneel. Nog geen vier jaar na de start van het ensemble ligt bij de gemeente Den Haag een notitie op tafel waarin wordt geopperd de 5,5 miljoen gulden subsidie aan het huisgezelschap van de Koninklijke Schouwburg te schrappen. Dat zou de doodklap voor de toneelgroep betekenen. Want de gemeentelijke subsidie is gekoppeld aan de voortzetting van de rijksbijdrage van vier miljoen. Valt de gemeentelijke steun weg, dan stopt die van het rijk ook. Exit Het Nationale Toneel. 

Heel artistiek Den Haag is in rep en roer nu blijkt dat het gat van 250 miljoen in de gemeentelijke begroting — in tegenspraak met eerdere beloften — mede moet worden gedicht door te beknibbelen op de kunsten. Er zou 16,8 miljoen gulden kunnen worden bezuinigd op de begroting van de Dienst Kunst en Cultuur. Van dat voorstel vormt het stopzetten van de volledige subsidie aan Het Nationale Toneel slechts een onderdeel, maar wel een rigoureus onderdeel. 

„Dit is geen beslissing, dit is een advies,” zucht A. Harkes, als interim-directeur op de dienst geparachuteerd en opsteller van de notitie. Harkes betreurt het dat de notitie is uitgelekt voordat ze de gemeenteraad officieel heeft bereikt. Hij stelt voorop dat hij zelf geen verstand heeft van theater. Harkes heeft zich laten adviseren ‘door mensen die aanzienlijk meer van toneel weten’. Zijn adviseurs, wier namen hij niet wil blootgeven, hebben hem ingefluisterd dat Het Nationale Toneel in de vier jaar van zijn bestaan ‘nog steeds niet van de grond’ is gekomen. „De bedoeling was dat het gezelschap meteen op vlieghoogte zou zitten. Het is moeilijk voor een hele nieuwe groep om op dat punt te starten. Croiset heeft dat toch gewild.” En heeft volgens Harkes’ informanten dus gefaald. 

De bedoeling was dat het gezelschap meteen op vlieghoogte zou zijn. Dat is moeilijk voor een hele nieuwe groep. Croiset heeft dat toch gewild

Wat gaat er dan toch zo faliekant verkeerd bij Het Nationale Toneel? Daarover lopen de meningen uiteen. Harkes en de zijnen vinden dat het gezelschap niet in de voetsporen van de in 1988 opgeheven Haagse Comedie is getreden, noch dat het het oude Comedie-publiek afdoende van toneel voorziet. Een merkwaardige aantijging, want de Haagse Comedie werd juist opgeheven omdat de formule uitgedroogd was en het publiek was vergrijsd. Vernieuwing moest er komen. Met gedeeltelijk behoud van het oude, natuurlijk, want het Comedie-publiek moest wel aan zijn trek-ken komen. 

Daarmee is meteen het dilemma duidelijk waarvoor Croiset zich geplaatst zag en ziet: een frisse wind moet erdoor, maar geen orkaan die alle heilige huisjes omblaast. Croiset ziet daarin een uitdaging: hij programmeert Botho Strauss en Thomas Bernhard haaks op Goethe en Feydeau. Zo bedient hij een jong publiek en probeert hij het oude voor zijn keuzen te winnen. Het gevolg van die artistieke Janus-kop is echter dat de vernieuwers hem te behoudend vinden en de conservatieven te frivool. 

Ambtenaar Harkes: „Wij bedoelen dat Het Nationale Toneel niet op deze weg verder moet gaan, dat er een koerswijziging moet komen. Daarmee heeft zo’n notitie een signaalfunctie; ze is niet bedoeld als doodklap. Sommige mensen zeggen: het signaal komt te vroeg, geef ze meer tijd, want het gaat de goede kant op. Misschien is dat wel de oplossing. Maar dan moet die koerswijziging inderdaad waarneembaar zijn.” Volgens Harkes zou het gezelschap meer op de behoeften van de Haagse toeschouwers moeten inspelen, moeten mikken op een groter publiek. Croiset reageert furieus op die suggestie: „Dat vindt Harkes, dat wij verkeerd bezig zijn. Natuurlijk ben ik niet geneigd op aanraden van een ambtenaar van koers te veranderen.” Een signaal heeft Croiset in de notitie niet kunnen ontdekken; er staat geen waarschuwing op papier, maar een concreet bezuinigingsvoorstel. 

„Als je het al hebt over een noodzakelijke koerswijziging, dan ligt die niet richting commercieel, maar eerder richting boos, woedend. Provocatiever zouden ze moeten zijn, geprononceerder. Ik vind Het Nationale Toneel eerder te braaf dan te elitair,” zegt Gerardjan Rijnders, artistiek leider van Toneelgroep Amsterdam. Aan een verder artistiek oordeel over de Haagse collega waagt hij zich niet. „Ik heb aardige voorstellingen van ze gezien en slechte, zoals van elk professioneel gezelschap.” „Het is voor Croiset gewoon pech dat-ie in Den Haag zit,” vermoedt Rijnders. „Het publiek is daar heel behoudzuchtig. Een Oscar Wilde, die gaat er nog wel in en een Maria Stuart van Schiller ook. Maar op een Botho Strauss komen de Hagenaars niet af. Bij stukken die iets moeilijker zijn dan Afke’s tiental blijft dat publiek weg. En ik denk dat het èchte theaterpubliek gewoon naar toneelgroep De Appel gaat.” 

Toneelgroep Amsterdam laat zich wat grootte en organisatie betreft redelijk vergelijken met Het Nationale Toneel. De groep is in 1987 het Publiekstheater — waarvan Croiset tot 1984 artistiek leider was — opgevolgd als huisgezelschap van de Amsterdamse Stadsschouwburg en krijgt tien miljoen subsidie. Rijnders: „Wij hebben het de eerste drie seizoenen ook behoorlijk moeilijk gehad. Het publiek zag onze stijl niet zitten, het was allemaal veel te wild en te kwajongensachtig. Wij zijn niet bijgedraaid, de houding van het publiek is gewijzigd, waardoor we een vrij trouwe aanhang hebben gekregen.” Rijnders heeft de bezoekcijfers aan zijn zijde: in het eerste seizoen wist TA een slordige 50.000 mensen de schouwburg in te jagen, in het tweede seizoen iets meer dan 66.000 en in het seizoen 1990-1991 bijna 110.000. Het vorige seizoen kende dan ook ‘klappers’ als King Lear, Lulu en Los zand. Bij Het Nationale Toneel liggen deze cijfers overigens hoger: in het eerste seizoen van zijn bestaan ontving het Haagse gezelschap 75.000 bezoekers, in het tweede iets meer dan 91.000, zo’n 25.000 meer dan zijn Amsterdamse evenknie. Rijnders verwacht overigens niet dat Het Nationale Toneel daadwerkelijk wegbezuinigd zal worden. „Dat soort schoten voor de boeg loopt altijd met een sisser af.” Vorig jaar kwam een Amsterdamse ambtenaar met een soortgelijk bezuinigingsplan voor Toneelgroep Amsterdam, dat redelijk vlotjes weer van tafel verdween. „Ze zijn wanhopig op zoek naar bezuinigingsmogelijkheden en toneel is altijd een van de eerste. Toneel is niet populair. Mensen hebben zoiets van: bij vrije produkties zitten de zalen vol, waarom moeten we dan andere soorten toneel subsidiëren. Toneel dat niet commercieel is, is vast slecht, want het trekt geen volle zalen. Maar wij worden juist gesubsidieerd omdat het belangrijk is ook een ander soort toneel te brengen.” 

Toch zit Rijnders behoorlijk comfortabel in Amsterdam. Als de plannen die nu ter tafel liggen doorgaan, mag hij in de omgeving van het Leidseplein zelfs een theater-naar-wens bouwen. Had Croiset in zo’n cultureel klimaat ook beter kunnen gedijen? Rijnders: „Dat is zeer de vraag. Kijk, hij heeft natuurlijk in Amsterdam gezeten, met het Publiekstheater.” Dat gezelschap moest, zoals we weten, wijken voor Toneelgroep Amsterdam die uitdagender, agressiever en gedurfder toneel zou brengen. 

Met de voorgestelde bezuiniging is Hans van Westreenen, directeur van de Koninklijke Schouwburg, het niet eens. Maar ook hij vindt wel dat zijn huisgezelschap toe is aan bezinning. Van Westreenen: „Het Nationale Toneel is nog te veel een duiventil. Alles vliegt er maar af en aan, zodat de groep nog geen eigen gezicht heeft. Belangrijk zijn vedettes, lievelingen van het publiek. De toeschouwer kiest voor bepaalde acteurs. Uiteraard: je moet je met personages identificeren. Daarvoor is het gezicht van de groep nog te onduidelijk.” 

Van Westreenen was zakelijk leider van de Haagse Comedie en heeft de oprichting van Het Nationale Toneel begeleid. Opheffing van de groep zou zijn theater zowel financieel als artistiek een lelijke knauw geven. „Dan word ik een doorgeefluik. We raken onze norm, onze eigen creaties kwijt. Als Het Nationale Toneel weg moet, hebben ze twee vliegen in één klap doodgeslagen: de schouwburg en het gezelschap.” De kracht van de Haagse Comedie zat hem volgens de schouwburgdirecteur in het trouwe publiek, dat evenwel door vergrijzing afbrokkelde. Croiset heeft het belang van het behoud van die krimpende doelgroep onderschat. „Eerlijk gezegd heeft hij het niet handig aangepakt door zich bij zijn start af te zetten tegen de Haagse Comedie. Dat heeft diepe wonden geslagen bij het publiek. Dat blijkt ook al uit het feit dat Het Nationale Toneel buiten de stad vollere zalen trekt dan in Den Haag zelf.”

Zijn ogen rollen bijna uit zijn hoofd van verbazing als Croiset hoort dat de Hagenaars hem nog altijd uitspraken uit een grijs verleden nadragen. „Hebben de mensen zo’n langlopend geheugen? Ik heb me alleen in die eerste maanden in 1988 verbaasd over bepaalde verschijnselen. Nou, da’s overgegaan.” De Hagenaars hebben wel verschrikkelijk lange tenen, vindt Croiset. 

Ik ben niet boos, ik ben verontrust

Erik Vos

Toch maakt hij graag toneel voor hen. „Het Haagse publiek is groot en waanzinnig trouw. Alleen, als je het kwijt bent, duurt het heel lang voor je het terugkrijgt. Wij zijn nog bezig het te krijgen. Toch blijkt het verstandig niet alleen het Haagse publiek te vriend te willen houden Eenderde tot de helft van de toeschouwers van het andere Haagse gezelschap, De Appel, reist uit de rest van het land naar het Appel-theater toe. Mede door die landelijke uitstraling behoort het gezelschap inmiddels al twintig jaar tot de top van het Nederlands theater. 

De zeewind blaast een lichte nevel over Scheveningen. De straat waarin De Appel resideert, ruikt naar gebakken vis en het Appel-theater zelf vertoont enige gelijkenis met een uitgeleefd buurthuis. Artistiek leider Erik Vos publiceerde eind februari een open brief in de Haagsche Courant, waarin hij fulmineerde tegen de voorgenomen bezuinigingen op cultuur. Vos is een zachtaardige man, die de suggestie dat hij boos zou zijn op de gemeente Den Haag resoluut van tafel veegt. „Ik ben niet boos. Boos is helemaal geen interessante emotie. Ik ben verontrust. Ik moet er niet aan denken dat ik me door een ambtenaar van de wijs zou laten brengen. Dan hadden we nooit bestaan, toch? Dan waren we niet eens opgericht. Dit gebouw hebben wij gekraakt. Hoezo subsidie? Als we daarop hadden gerekend, waren we nooit ergens uitgekomen.” 

De Appel is de droom van de zuinige beleidsmaker. Een zwaar gemotiveerde troupe toneelspelers en regisseurs die het volhouden tegen vaak te lage betaling in een krakkemikkig gebouw hoogstaand theater te maken. Elk jaar nieuwe theatrale verrassingen en een gemiddelde zaalbezetting van ruim tachtig procent. 

„Het Nationale Toneel bestaat nog niet zo lang,” zegt Vos, „terwijl wij hier al twintig jaar tegen de bierkaai opboksen. Wij zijn niet strikt gebonden aan het Haagse publiek. Wij trekken een publiek dat een bepaald soort theaterfantasie heeft, dat van avontuur houdt. Wij zijn allemaal een tikkeltje gek en ons publiek heeft daar blijkbaar plezier in. Wat we ook doen, het zit hier vol. Dat is ook gevaarlijk, want dan word je zo’n beetje heilig verklaard: wat De Appel doet is goed. Daarom moeten we risico’s nemen, willen we het recht heb-ben te bestaan. Als het moet, mislukt het maar, maar kies voor het gevaarlijke spel. 

„Maar net als wanneer je een restaurant hebt, doe je er verstandig aan naar je publiek te luisteren. Als dat zegt: het eten is hier almaar te zout, dan proberen wij minder zout te gebruiken, maar maken voor de rest dezelfde voorstellingen. Je kunt je best aanpassen zonder concessies te doen die ten koste gaan van de integriteit.” 

En Het Nationale Toneel? „Dat moet vóór alles een eigen stijl ontwikkelen. Die keuze hebben ze nog steeds niet gemaakt.” 

Eind maart komen burgemeester en wethouders met een mening over de pijnlijke cultuurbegroting. Nadien ontrolt zich het hele ambtelijke circus van commissievergaderingen en adviesronden, waarna de definitieve beslissing pas na de zomer te verwachten is. De soep zal zo heet niet worden gegeten, sussen de optimisten het tumult. Zulke gevaarlijk uitziende losse flodders worden wel vaker op de kwetsbare podiumkunsten afgeschoten; meestal richten ze niet meer schade aan dan wat doorgebrande zenuwen bij de theatermakers en een gegroeid wan-trouwen jegens ambtenaren bij de artistieke staf. 

Het onlangs gelanceerde Kunstenplan van de Raad voor de Kunst rept niet van ingrijpende maatregelen tegen Het Nationale Toneel. Integendeel, het ministerie van wvc keurde koud een kwartaal geleden het beleidsplan, ingediend door Hans Croiset, voor de komende vier jaar goed. Jos van der Ploeg, mede-opsteller van het Kunstenplan, meldt dat de Raad voor de Kunst ‘geen rekening heeft gehouden met dit gemeentelijke verhaal over Het Nationale Toneel. Wij kijken naar de artistieke prestatie die wordt geleverd en niet naar wie in één keer het meeste kan inleveren’. Wat de Raad voor de Kunst betreft wordt aan de drie grote gezelschappen — Den Haag, Amsterdam en Rotterdam — niet structureel getornd.