Spring naar de content

Bloedverwanten: Emmy & Paul Huf

Journaliste Emmy Huf (1922) publiceerde in 1970 Ik wil nu warm vlees!, een anekdotische zedenschets, met in de hoofdrol de beroemde toneelspeler Paul Huf; haar vader. Het boek betekende een doorbraak voor de schrijfster, die daarna in alle glossy’s, maar ook in enkele weekbladen, publiceerde over cultuur in brede zin. Tevens schreef ze Over poezen gesproken en vervaardigde ze teksten bij fotoboeken over het danspaar Radius-Ebbelaar en couturier Max Heymans. De afgelopen drie jaar organiseerde ze literaire lunches in Barbizon Centre. Haar broer, society-fotograaf Paul Huf (1924), maakte na de oorlog naam met een nieuw concept, dat hij samenvatte onder de noemer ‘minder drama-meer glamour’. Zijn portretten trokken al snel de aandacht van de reclamewereld en opdrachten van Philips en KLM volgden. Voor Grolsch verbeeldde hij dertig jaar lang de slogan ‘Vakmanschap is Meesterschap.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Annet Muijen

Emmy Huf: “Ik heb met Paul een haat-liefde verhouding. Ik ben gek op hem, maar ook vreselijk jaloers op zijn succes. Paul is een zondagskind en alles wat hij aanpakt, lukt. Vroeger had hij het ene slechte rapport na het andere. Hij las nooit een boek en mijn vader riep altijd: ‘Jij moet maar loopjongen worden; wat moeten we met jou?’ Ik was intelligent, las alles wat los en vast zat, leerde goed, werkte hard en wat gebeurde er? Paul kocht een boxje, maakte een paar foto’s en was op slag beroemd. En ik deed een beroepskeuzetest die uitwees dat ik bijzonder geschikt was voor schoonheidsspecialiste.

“Paul is soepel in de omgang, meegaand. Hij vertelt moppen en iedereen vindt hem ééénig. Hij heeft mamma’s charme. Ik heb dat tyrannieke van mijn vader. Alles moet my way gaan, geven en nemen is er niet bij. Ik ben lastig en vreselijk kritisch. Een huisvriend heeft vroeger eens gezegd: ‘Emmy heeft een tong als een scheermes’. Paul had een tong van fluweel en ik heb mijn hele leven moeten aanhoren hoe ongelooflijk charmant hij is.

“Hij had altijd geluk, ik altijd pech. Zo stond ik in 1939 ingeschreven voor de School for Journalism in Londen. Maar de oorlog doorkruiste de plannen en ik belandde op de secretaresse-opleiding Schoevers. Paul liep grote kans te worden opgepakt voor de Arbeitseinsatz, maar kreeg op het moment suprème een besmettelijke ziekte en ontsprong de dans.

“Na de oorlog solliciteerde ik bij toneelgezelschappen, ik dacht: ‘Een Huf nemen ze natuurlijk direct’. Maar ik kreeg geen poot aan de grond. Pauls ster rees snel. Hij kwam in steeds betere doen, de ene vakantie volgde op de andere. Ik heb wel eens gedacht: je zou me wel eens mogen meenemen, je arme zusje.

Emmy en Paul Huf

“Dertig jaar lang ben ik de dochter van mijn vader geweest. Zo werd ik ook voorgesteld: dit is de dochter van Paul Huf, alsof ik zelf geen voornaam had. Toen dat een beetje begon te slijten kwam Paul Huf junior in beeld en was ik weer de zuster van. Ik had nooit een eigen identiteit.

“Door vader zijn we de wereld ingestuurd met de slagzin: ‘Voor een Huf bestaan geen gesloten deuren.’ Maar ik stootte keer op keer mijn neus en kwam erachter dat de naam Huf voor mij niets betekende. Het heeft jaren geduurd voor dat tot me doordrong. Ik was het zo anders gewend. Als mijn vader een vrije dag had en dacht: het zou enig zijn vandaag naar het Rijksmuseum te gaan, maar het Rijksmuseum was dicht, dan belde hij de directeur en zei: ‘Luister, met Paul Huf, ik heb een vrije dag en bedenk ineens…’ ‘Oh, maar natuurlijk, meneer Huf’, en dan kwam er iemand om het museum te openen. Later, toen wij in Laren woonden, belde hij naar het station in Bussum als hij vreesde de trein te zullen missen: ‘U spreekt met Paul Huf, ik moèt die trein hebben, laat dat ding even wachten, ik kom eraan.’ Dan fietste hij als een krankzinnige naar Bussum, waar die trein stond te wachten, gooide zijn fiets op het perron en zei tegen de stationschef: stalling, om de hoek! En ‘s avonds vond hij zijn fiets terug, keurig in de stalling.

“Mijn moeder was joods, mijn vader katholiek en mijn ouders hebben zeven jaar moeten wachten op toestemming van de paus voordat ze konden trouwen. Moeder heeft ons leren bidden en ging zondags met ons naar de kerk, terwijl ik later heb ontdekt dat ze het zelf allemaal flauwekul vond. Ze had een enorm gevoel voor humor en dat heeft haar op de been gehouden, want ze werd thuis natuurlijk vreselijk onderdrukt. Als vader binnenkwam bestonden wij even niet meer voor haar. Alle aandacht ging naar die man, zij was zijn slavin. Dan maakte ze eten voor hem, bediende hem, informeerde naar zijn verdere wensen. Na een uur ging hij weg; volgegeten. Dan had ze zijn koffertje gepakt, hielp hem in z’n jas, gaf zijn hoed aan. En dan presteerde hij het hijgend, midden op de trap, stil te staan, om te kijken en te zeggen: ‘Daar ga ik weer. Doodmoe! Als er nou maar eens iemand was die iets voor me deed!’ Dan snikte moeder even, want dit soort opmerkingen maakten haar verdrietig. ‘s Nachts kwam hij vaak tegen enen thuis. Dan knipte hij alle lichten aan en wilde hij eten. Meestal kwam moeder dan uit bed en maakte ze iets warm, maar op een dag — ze was toen al over de zeventig — had ze geen zin om er weer uit te moeten en had ze een koude hap voor hem neergezet. ‘s Nachts kwam vader thuis, zag dat koude eten staan, knipte de felle lichten in de slaapkamer aan en zei: ‘Ik wil nu warm vlees!’ Toen antwoordde moeder: ‘Kom dan maar gauw in bed.’ Een van de vrienden die destijds bij ons over de vloer kwam heeft achteraf gezegd: ‘Jullie huis was een altaar voor Paul Huf en er waren de hele dag erediensten.’

“Mijn broer Paul gedraagt zich in zijn huisgezin ook als een echte Huf. Hij eist alle aandacht op. Op het moment dat hij thuiskomt, begint de ‘Continuing-Paul-Huf-Successtory’. Dan vertelt hij wat hij die dag weer allemaal heeft gepresteerd. Zijn vrouw, Bonny, laat dat een half uur toe en zegt dan: ziezo, nu is het genoeg Paultje Huf, ga nou maar lekker douchen en dan gaan we over iets anders praten.

“Paul is erg ijdel, net als pa. Een narcistische persoonlijkheid. Zijn werk is zijn hobby en zijn camera heeft hij altijd bij zich. Hij werkt keihard en ik heb er een waanzinnige bewondering voor dat hij op zijn leeftijd nog altijd aan de top zit. Wat hij maakt is prachtig; ik zou wel alles willen hebben. Soms noemen mensen zijn werk oppervlakkig of artificieel. Dan zeg ik: ach jongens, schiet nou toch op. Kijk toch eens goed. Waar heb je ooit een vlinder zo gefotografeerd gezien? Naarmate je ouder wordt, word je milder. Je gaat merken dat je meer voor elkaar betekent, dan je ooit hebt beseft. Ik heb lang het idee gehad dat mijn broertje weinig om me gaf, maar nu ik een moeilijke periode doormaak, merk ik hoe bezorgd en behulpzaam hij is. Als ik nu belangrijke beslissingen zou moeten nemen, zou ik dat met mijn drie kinderen èn met Paul bespreken. Op cruciale momenten grijp je toch terug op het oude vertrouwde.”

Paul Huf: „Toen ik klein was woonden we tegenover de artiesteningang van de Stadsschouwburg, boven Bellevue. Ons huis zat altijd vol met vrienden; dichters, schrijvers, acteurs, schilders, beeldhouwers, architecten. Een lollig soort mensen, heel anders dan de grote, grauwe massa. Er werd altijd flink geborreld alles kon. Soms werden Emmy en ik tegen middernacht uit ons bedje gehaald en in pyjamaatjes meegenomen naar Kempinski, waar nog even gesoupeerd moest worden. Wij noemden die beroemdheden allemaal oom en tante, genoten van hun verhalen, keken, stiletjes vanuit een hoekje, hoe ze langzaam aan dronken werden. Opgroeien in zo’n milieu is een cadeautje; Emmy en ik zijn later nooit geïmponeerd geweest door bekende mensen en grote namen. Je liep als kind al met een beroemdheid door de stad.

“Toen Emmy een jaar of twaalf was, wilde ze nog maar één ding: naar de kostschool. Misschien had ze teveel meisjesboeken gelezen – Stijfkopje op kostschool en dat soort werk, misschien had ze ook wel genoeg van ons bohème leven. In elk geval bleef ik alleen achter en werd ik flink verwend. Mijn ontbijt bestond uit boterhammen met repen chocola en bij de lunch kreeg ik twee mokkataartjes. Die mokka smeerde ik lekker dik op mijn brood; daar was ik dol op.

“Emmy heeft me zoveel aan mijn haren getrokken, dat ik er immuun voor ben geworden. Ze heeft me ontzettend gepest, op een heel doortrapte manier. Zo heeft ze ontelbare malen mijn foto’s verpest. Die had ik dan in de badkamer in de fixeer of in de ontwikkelaar liggen en dan moest Emmy iets onduidelijks in die badkamer doen. ‘Twee minuutjes maar.’ Vervolgens bleef ze tien minuten rommelen, tot al mijn foto’s waren verknald. Op een keer was ik ziedend van woede en heb ik haar met een ketel kokend water opgewacht. Als het aan mij had gelegen had ze dat kokende water over zich heen gekregen.

“Emmy en ik zijn elkaars tegenpolen. Ze is lastiger dan ik; humeurig, kritisch. Ik laat alles van me afglijden, maar dat kan zij niet. Als je Emmy opbelt, reageert ze vaak kribbig. Zo van: wat is er nòu weer? Waar gaan jullie nòu weer naar toe? Uit haar reacties spreekt nog altijd jaloezie. Mijn vader was gek op Emmy, want hij zag in haar zijn evenbeeld. Beiden waren van het type ‘himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’. Ik ben alleen maar himmelhoch jauchzend. Soms heb ik wel degelijk problemen, maar die ontloop ik. Ik ben een vis en schiet weg: hup, in het riet.

“Ik vind het verschrikkelijk knap dat mijn zuster het alleen redt. Ik word gek als ik niet tegen iemand kan aanlullen, maar zij heeft een heel rijk innerlijk leven. Toe ze ging schrijven, heb ik gedacht: dat doet ze goed. Dit is kwaliteit. We hebben samen enkele series gemaakt; eentje over mensen en hun garderobe en een serie dubbelportretten voor Elegance. Dat was bijzonder leuk. Maar feit blijft dat je voor de omgang met Emmy een gebruiksaanwijzing nodig hebt.”

Emmy Huf is op de dag dat dit artikel werd gepubliceerd overleden.