Spring naar de content
bron: anp

De zelfhaat van Theo van Gogh

‘Mijn agressie heeft me niet veel vrienden opgeleverd. Maar afgezien daarvan, ook niet veel zelfrespect. Het is natuurlijk dom. Het is stuitend.’ De zelfhaat van filmer en columnist Theo van Gogh.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Henri de By

Theo van Gogh (34): “Mij overkomt nu de meest gruwelijke vorm van doodknuffelen. Martin van Amerongen schreef geheel tot mijn verbijstering die vleiende column over mij in het NRC Handelsblad. Hij eindigde zelfs met een wat groteske vergelijking met de heer Mozart. Ik heb Martin dan ook een brief gestuurd dat ik erg dankbaar was, maar dat Mozart wel al op z’n vijfendertigste doodging. En dat het dus een hele geruststelling was dat hij mij tenminste nog één jaar gaf. Dat is natuurlijk altijd meegenomen. Tsja, en dan word ik op de televisie in Glamourland ook nog uitgeroepen tot de grote belofte van de jaren negentig op filmgebied. Het is zorgelijk.

“Maar onlangs heb ik de regie gedaan van een toneelstukje van toneelgroep Miss Einstein, voorheen De Meisjes. Twee weken geleden ging dat in première in De Kleine Komedie en het was als vanouds: het is neergesabeld. Het doodknuffelen is dus in ieder geval nog niet doorgedrongen tot de theaterrecensenten. Bovendien stond een week later in NRC Handelsblad weer het oude vertrouwde kopje: ‘Van Gogh beschuldigd van antisemitisme.’ Ik wil niet beweren dat zoiets m’n hart warm doet kloppen, maar de zaak is wel weer in evenwicht gebracht. Ik wil maar zeggen: een ongelukkige opmerking van mijn kant in dit interview en het is weer helemaal voorbij met dat doodknuffelen.”

“Ik heb er heel vaak over nagedacht waarom ik zo’n onwaarschijnlijke agressie heb. M’n moeder heeft wel eens geroepen: ‘Je was ontzettend depressief.’ Vroeger vond ik het leven inderdaad onmogelijk, daar komt het uit voort. Ik zag er totaal geen gat in. Ik zag mezelf niet nog veertig jaar vrolijk rondstappen. Ik dacht altijd dat ik voor m’n dertigste dood zou zijn. Zo geweldig vond ik het leven niet. En dat vind ik het trouwens nog steeds niet.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

“Aan m’n ouders heeft het niet gelegen, want ik ben met veel liefde opgegroeid. Vanaf m’n zesde woonden we in Wassenaar, maar, ik heb nooit hoeven hockeyen. Je hoeft niet altijd aan het cliché te voldoen om toch een ras-Wassenaarder te zijn. Maar we waren ook absoluut niet een soort familie Flodder in die Wassenaarse villawijk. Nee, gewoon een burgerlijk gezin in de liberale zin des woords. Ik had hele makkelijke ouders. En ik was ook een heel lief jongetje. Een bloem van de burgerlijke samenleving. Helemaal niet dat mensen nou zeiden: ‘Wat is die jongen somber.’ Er werd thuis veel gelachen.

“Ik heb m’n vader nog biljetten van de Partij van de Arbeid zien ophangen in Wassenaar. Niet dat dat nou zo’n heldendaad was, maar in de laan waar wij woonden was dat wel degelijk ongebruikelijk. Maar die vreugde was wel snel afgelopen toen Nieuw Links op dat beroemde PVDA-congres besloot dat de DDR erkend moest worden. Voor mijn ouders was dat reden om onmiddellijk die partij te verlaten, tenslotte werkte mijn vader voor de BVD. Die had dus weinig op met de broeders in het Oosten.

De eerste keer dat wij de liefdesdaad verrichtten, was op het graf van een vriendinnetje van haar

Theo van Gogh over zijn eerste vriendinnetje

“Er werden soms wel opmerkingen gemaakt over het feit dat ik niet hockeyde. En misschien een opgeluchte glimlach als ik na het spelen bij een vriendje weer vertrok. Maar het was natuurlijk niet alleen maar vrolijkheid en zonneschijn. Zo werd ik door kakkers in elkaar geslagen omdat m’n haar te lang was. In die tijd heb ik ook geleerd dat je mensen altijd terug kunt pakken. Als jongetje had ik een keer een interview met Johan Cruijff gelezen, waarin hij zei: ‘Als iemand je pakt, moet je net zo lang wachten tot je hem twee keer zo hard kan terugpakken.’ Ik ben er heilig van overtuigd dat dat waar is. Je hebt mensen die daarboven staan, maar ik ben een wraakzuchtig mens. Ik heb een olifanten-geheugen.
“Jaren later kwam ik een van die jongens nog eens tegen; hij zat onderhand ook in de filmwereld. Ik heb toen een gruwelijk verhaal over hem geschreven. Daarin beschreef ik hem onder zijn eigen naam als een porno-ster die voor de camera geëlektrocuteerd wordt terwijl hij zich in bad zit af te trekken, waarna die pornofilm een groot succes wordt. Toen dat in Penthouse gepubliceerd werd, heeft die man nog dagenlang zijn vrouw moeten kalmeren. Op zulke momenten leer je dat wraak een gerecht is dat koud opgediend moet worden.”

“Op de middelbare school werd ik pas lastig. Ik had een groepje vrienden, die absolute outcasts waren. We waren een smet op alles waar Wassenaar voor stond. Het waren meestens wel rijke-luis kinderen, maar dan hasj rokend en vaak dronken. Een kleine enclave van een man of dertig. Je kan wel zeggen dat we duidelijk afweken van wat voor normaal doorgaat. Een van die jongens zou later m’n eerste cameraman worden, de ander een geluidsman en editor, en ga zo maar door.

“Vanaf m’n dertiende wilde ik al films maken, zo mooi vond ik het. Ik ging voortdurend naar de plaatselijke bioscoop: het Astra Theater. De mooiste bioscoop van Nederland, die nu helaas gesloten is. Ik was voor het eerst in Amsterdam, toen ik daar A Clockwork Orange zag. Ik logeerde bij m’n opa en oma. Ik was binnengeslopen in het theater. Die film heeft een diepe indruk op me gemaakt. Fantastisch. Achteraf denk ik: ‘Ik heb die film destijds helemaal niet goed begrepen.’ Maar ik kwam zeer geladen uit dat theater. Ik hou van films die je ondergaat als nachtmerries. Films als Chinatown, Repulsion en Rosemary’s Baby, die ik allemaal later zag. Die beklemming, daar gaat het om.

“Ik heb altijd een knipoog naar de wat morbide zaken gegeven. Het eerste meisje op wie ik verliefd was, stuurde ik een grafkrans met een fles champagne. Op de wimpel stond: ‘Goede wijn behoeft mijn krans.’ De eerste keer dat wij de liefdesdaad verrichtten, was op het graf van een vriendinnetje van haar. Dat was ontzettend romantisch, alsof je de dode terughaalde. Mijn vriendin lag daar op het marmer, terwijl de koude van de dood in haar rug optrok en ik van voren de warmte van het leven mocht brengen. Een mistige dag, waarop een enkele kraai kraste. Prachtig.

“Nee, helemaal niet krankzinnig. Ik vond het fantastisch. Ik denk er niet over na wat andere mensen daarvan vinden. Waarom zou ik? Ik heb een beetje een zwarte kant. Ik vind de keerzijde van de medaille altijd interessanter. Het eerste liedje dat ik ooit schreef, ging over het graf van m’n zusje dat ik openmaakte om te kijken of ze nog maagd was. Ik heb het later nog op de plaat gezet. De laatste regels luiden: ‘Ja, dit lijkje te bezitten, tovert hem een blijde lach / Diepe heeft hij moeten spitten, wat broederliefde al niet vermag / Dan slaat hij ook deez’ kist weer dicht / En trekt zich af ten leste af / Op naar weer naar het gesticht / Dokter, dit graf was het beste.’ Dat is mijn credo.”

“Op je zestiende denk je nog dat alles kan. Als ik toen had geweten wat ik nu weet, was ik nooit aan ook maar één film begonnen. Maar ik heb goddank geen heldere geest, dus ik zie altijd pas achteraf dat het eigenlijk niet kan. Zodoende ben ik ook films gaan maken. Ik had een super-8 cameraatje, waarmee ik dan in de schaduw stond en dan sloeg de lichtmeter natuurlijk niet uit. Dat ding ving daar natuurlijk helemaal geen licht op, maar dan stond ik er net zolang op te slaan totdat die lichtmeter daardoor wel uitsloeg. Eigenlijk ben ik dat stadium nooit ontsproten.

“Een van de eerste filmpjes die we met dat vriendengroepje draaiden, was het verhaal van een man die verliefd werd op een sekspop. De jongen die de hoofdrol speelde, is nu sales-manager bij Fokker, maar dat terzijde. Op het laatst realiseert die man zich dat zijn liefde nooit beantwoord kan worden. Hij maakt dan een bos ballonnen vast aan die pop, die vervolgens wegzweeft over zee. We namen dat op aan de kust bij Vlissingen. De volgende dag werd ik gebeld door een van m’n vrienden omdat in De Telegraaf stond dat de Belgische kustwacht was uitgevaren; ze dachten dat er een parachutist in zee was gestort. Zulke momenten maken al dat geploeter in weer en wind dan weer de moeite waard. Dan heb je toch erg veel lol.

Het eerste liedje dat ik ooit schreef, ging over het graf van m’n zusje dat ik openmaakte om te kijken of ze nog maagd was

Theo van Gogh

“Op een gegeven moment wilde ik zelfs naar de Filmacademie. Ik had een filmpje gemaakt over een SM-verhouding. Ik speelde zelf de meester die met de afgebroken voetjes van twee wijnglazen door zijn slaaf in z’n ogen wordt gestoken. We hadden een echte bloedleiding aangelegd en het zag er prachtig uit. Als ik dan later blind uit het ziekenhuis kom, biedt mijn slaaf me als als presentje die twee glazen voetjes aan. Ik kwam dus op de Filmacademie m’n filmpje laten zien. Na afloop ging het licht aan en draaide die man zich naar mij om. ‘Wie is uw psychiater’, vroeg hij. Om misverstanden te voorkomen, ik werd dus geweigerd. Een opleiding heb ik dus nooit gehad. Ik ben het gewoon gaan doen.”

“Ik beschouwde mezelf als een volkomen mislukking. Ik dronk heel veel. Als een godsmaleier. Soms ging ik al om negen uur ‘s morgens in café De Karpershoek m’n eerste borreltje halen. Dit is toch een beetje vroeg. Nee, het was geen verheffend schouwspel. Die drank bracht een nog groter gebrek aan appreciatie van mezelf teweeg. Ik had wel werk maar meestal dingen als rijnaken of koffieautomaten bij de ABSN schoonmaken. Dat was het enige waar ik voor in aanmerking kwam. Een verschrikking. Vreselijk. Niks. Met die drank heb ik op een gegeven moment lelijk de bodem bereikt.

“Na een hoop gezeur kon ik uiteindelijk m’n eerste echte speelfilm gaan maken: Luger. Tijdens die opnamen heb ik ook lelijk gedronken, daar bestaan woeste verhalen over. Later stond in de Volkskrant: ‘Een montage als van een dronken specht.’ Dat vond ik wel vervelend, maar het was niet helemaal onterecht. Overigens had ik die montage wel redelijk nuchter gedaan, maar het filmen zelf was vaak in grote staat van dronkenschap gebeurd. Achter die camera was het een vrolijk komen en gaan van zakflaconnetjes. Alleen Thom Hoffman was altijd nuchter.

“Achteraf gezien vind ik niet dat de kwaliteit van die film er echt onder geleden heeft. Het was spontaan en vurig. Het was een droomdebuut, hoezeer het ook verguisd werd. Ik heb in die film alles gedaan wat ik dacht dat ik moest doen. Ik was nog zo naïef, jong en ongecontroleerd, dat ik ook inderdaad alles geprobeerd heb. Daarmee heb ik het geleerd. Nu weet ik wat kan en wat niet. Uiteindelijk moet je een film natuurlijk zo maken dat iedereen hem kan, ongeacht opleiding of achtergrond of wat dan ook. Het moet zo duidelijk zijn dat iedereen zich erdoor gegrepen kan voelen.

“Ik had Luger gemaakt, maar het werd als een soort belachelijke mislukking beschouwd. Men zag er wel iets in, maar meer ook niet. Ik had heel goedgelovig gedacht dat ik door Luger ook andere films zou kunnen maken. Maar een hele lange tijd kwam er niks. Na Luger dacht ik: ‘Dat wordt nooit meer wat.’ Ik vond de wereld niks, maar ik gaf de wereld niet de schuld van m’n eigen falen. Ik zag het gewoon niet. Maar ik heb het voordeel dat ik erg naïef ben, dus ik heb me er toch weer ingestort. Ik heb twee LP’s gemaakt, boeken en stukjes geschreven en ook films gemaakt. Dat laatste is wat ik eigenlijk altijd al wilde en het enige wat ik eigenlijk nog steeds wil. Ik heb maar één ambitie en dat is om een keer een mooie film te maken. Daarbij zinkt al het andere in het niet. Ik zeg niet dat het tot nu toe allemaal niks is, maar heel veel is het ook niet. Dat is al erg genoeg. Ik word verteerd door die ambitie.”

“Een dagje naar het strand beschouw ik als m’n meest geslaagde film. Dat boek van Heere Heeresma is altijd een van m’n lievelingsverhalen geweest. Het is een uiterst melancholiek verhaal en het is ook een uiterst melancholieke film geworden. Dat stond heel dicht bij me.

“Ja, dat wordt altijd gezegd, hè. Je kan alleen maar goeie grappen maken, als je diep van binnen buitengewoon treurig bent. Maar ik heb dat eigenlijk nooit geloofd. Onzin. Peter van Straaten vertelde mij laatst dat hij al die sombere mensen in die uitzichtloze situaties tekende in de hoop dat hij er zelf nooit in terecht zou komen. Daar geloof ik wel in. Het is een manier om het van je af te houden. Je bent er zo bang voor, dat je jezelf er een voorstelling van maakt. Maar wat het precies is waar ik zo bang voor ben, weet ik niet.

“Ik weet dat er bepaalde dingen zijn en ik heb het sterke vermoeden dat ze niet plezierig zijn. Als ik zou weten waar ik niet aan wil denken, zou ik het je wel zeggen. Maar ik weet het echt niet. En ik wil het ook niet weten. Ik wil niet dat er bepaalde dingen bij me opkomen. Er is me al vaak aangeraden naar een psychiater toe te gaan, maar ik zie dat niet zitten. Het is een gekte waarmee ik leven kan. Ik ga er niet aan onderdoor, dus dan hou ik het maar liever zo.

“Waar die agressie vandaan komt? Ik heb me die vraag natuurlijk zelf ook wel eens gesteld. Ik heb er geen oplossing voor, maar het is wel merkwaardig. Goddank is het wat minder geworden. Het heeft me niet veel vrienden opgeleverd. Maar afgezien daarvan, ook niet veel zelfrespect. Het is natuurlijk dom. En dom is nooit een zegepraal voor jezelf. Het is stuitend.

“Ik ben natuurlijk niet helemaal achterlijk. Ik heb wel eens naar mezelf gekeken en dan dacht ik: ‘Jezus Christus, dat je zo fel wordt over sommige dingen. Dat is toch merkwaardig.’ Laten we eerlijk zijn. Waarom schreef ik op m’n 26ste zo’n fel stukje over Leon de Winter? Als ik van tevoren had geweten dat ik daardoor nu – zeven jaar later – na drie keer vrijgesproken te zijn door de Hoge Raad voor antisemitisme wegens antisemitisme veroordeeld zou worden, dan had ik me nog eens goed achter m’n oren gekrabd. Je kan zoiets ook anders opschrijven en toch dezelfde mening naar voren brengen. Maar het was de eerste column die ik ooit schreef, dus laten we het maar op de onervarenheid van het jeugdig enthousiasme gooien.  Natuurlijk denk je in dat opzicht wel eens na over wat de gevolgen zijn. Maar als je dat van tevoren doet, kun je geen column meer schrijven. Je wordt ingehuurd om te schrijven wat je ergens van vindt.

Er is me al vaak aangeraden naar een psychiater toe te gaan, maar ik zie dat niet zitten

“Die column ging erover hoe Leon de Winter met zijn joodse identiteit liep te leuren om zijn boekjes te verkopen. Om dat duidelijk te maken, gebruikte ik een paar sick jokes. Daar hou ik erg van. Als ik van tevoren had geweten dat die sick jokes voor de rechter als strafbaar konden worden uitgelegd, dan waren er intelligentere manieren geweest. Ik dacht: ‘Misschien kun je bepaalde onvoorstelbare dingen een beetje duidelijker maken met een sick joke’. Dacht ik. Maar goed, de rechter dacht van niet. Nu moet ik dus zeven februari weer voorkomen. Er wordt een boete geëist, omdat die column opnieuw in een bundel is verschenen.”

“Het bevrijdende van die columns is dat die agressie daarin gestileerd is. Ik kan het dus – op z’n minst voor mezelf —verdedigen. Ja, dat laat de vraag waar die agressie vandaan komt nog onbeantwoord.

“Het is vooral tegen mezelf gerichte agressie. Meer dan tegen anderen. Ik achtte mezelf een totale mislukking. Waar niet reden voor was, maar dat is achteraf gezien. Destijds was ik daarvan overtuigd. Ik heb onderhand laten zien dat ik in ieder geval over een paar dingen heb nagedacht.

“Ik schiet heen en weer tussen een volgens velen stuitende mate van exhibitionisme aan de ene kant en aan de andere kant de gesloten oester van iemand die de schaamte niet voorbij is. Ik heb een ontzettende angst om mezelf serieus te nemen. Als het over mezelf gaat, zou ik eigenlijk het liefst willen dat het een grap is. Daarvoor heb ik ook m’n crematie goed geregeld. Een urn met as met een pollepel erin. Iedereen moet een hapje nemen en daarna is er een batterij aan drank om de smaak weg te spoelen. Ik wil per se dat het zo gebeurt, dan ga je in stijl. Daar ben ik heel serieus over. Maar toen ik het wilde vastleggen, zei de notaris dat her zo niet kon. Ik heb het nu aan m’n ouders verteld en aan m’n geliefde. Ik hoop echt dat ze me als het zover is in dat opzicht respecteren. Jezelf serieus nemen, is het ergste dat je kan overkomen. Als je een film of een boek maakt, moet je dat natuurlijk met volledige overgave doen. Hetzelfde geldt voor een interview. Anders wordt het niks. Maar als het resultaat er is, dan moet je ook met een knipoog naar jezelf kunnen kijken. Als je dat niet kan, wordt het heel ernstig. Dan word je zo’n buitengewoon sympathiek iemand als meneer Mulisch. Daarom wil ik ook liever niet gewoon op de foto.

“Zo vreemd voor een foto poseren, heeft ook te maken met het maskeren van zelfhaat. Jezelf niet serieus nemen, is een adequaat beschermmiddel tegen de zelfhaat.”

“Ik heb een tijdlang de functie van dorpsgek vervuld. Zeker filmwereld maar ook daarbuiten. Zo vertelde de hoofdredacteur van Vrij Nederland, Rinus Ferdinandusse, aan een vriend dat hij mijn film Terug naar Oegstgeest wel aardig vond. Dat hij nooit verwacht ‘van die gek’. Dat geeft toch een soort indicatie van hoe er over mij gedacht wordt: het enfant terrible. Dat etiket wordt door anderen opgeplakt, ik heb het nooit opgezocht, maar ik hou natuurlijk niet m’n mondje. Als er controverse was, kwam die op mijn pad. Het is de aard van het beestje. Het is niet uitgelokt en dat is tegelijkertijd ook mijn zwaktebod. Een echte provocateurweet precies wat hij doet. Die weet het zo in scène te zetten dat het altijd weer lukt. Die wordt niet wegens antisemitisme veroordeeld.

“Ik geloof ook niet dat ik de rest van m’n leven carrière wil maken als enfant terrible. Het izs een etiket om iemand onschadelijk te maken. De filmwereld is een buitengewoon klein wereldje en het is daar not done om de vuile was buiten te hangen. En dat is wat ik doe in die columns. Zo was ik de eerste destijds die in Het Parool opschreef dat de firma Cannon functioneerde als witwasser van het zwarte geld van de Italiaanse maffia. Het had in alle buitenlandse bladen gestaan, maar het werd hier niet hardop gezegd. Als ik dat dan wel doe, wordt hier als snel gezegd: ‘Dat is de dorpsgek’. Het is een manier om te neutraliseren.”

Ik zeg niet dat mijn films tot nu toe allemaal niks voorstellen, maar heel veel is het ook niet. Dat is al erg genoeg

Theo van Gogh

“Bij Het Parool ben ik weggestuurd nadat de heer Bruinstroop van Cannon en de heer Van Praag van United International Pictures naar aanleiding van die columns besloten tot een advertentie-boycot. Het is niet de enige keer dat ik ergens ben weggestuurd. Behalve bij Het Parool, ook bij Panorama, het CJP Journaal en bij Vrij Nederland ben ik zelf opgestapt. Bij de Nieuwe Revu mocht ik niet eens beginnen. Daarvoor had ik een stuk over Amerika geschreven, waarin de stewardess van de KLM ‘een likkende deurmat’ werd genoemd. Maar dat progressieve weekblad bleek nog sponsorgeld van de KLM nodig te hebben.

“Het is voor mij een reden om twee keer zo hard door te gaan. Ik ben niet van plan me in te houden, omdat ik anders ontslagen kan worden. Bovendien verschijnen m’n columns nu in De Krant op Zondag en daar mag ik schrijven wat ik wil.

“Laatst kwam ik die o zo beschaafde meneer Van Praag tegen, die mij destijds de woestijn heeft helpen insturen bij Het Parool. Als die man dan niet alleen mij, maar ook nog mijn vrouw en kind op onheuse wijze bejegent, dan word ik boos. Dan pak ik hem. Dan kan het me ook helemaal niets schelen wat er gebeurt. Dan kan ik processen krijgen, ontslagen worden, weet ik wat… Fuck him!

“Die man begon me uit te schelden. En die Amerikaanse vrouw van hem ook nog roepen: ‘Come on honey, he’s not worth it!’ Ik heb toen over die vrouw geschreven hoe je haar aan het eind van de maand in de bar van hotel Americain kunt aantreffen, waar zij voor een donut met je mee naar boven gaat teneinde de Nederlands-Amerikaanse vriendschap te bevorderen. Op zo’n moment laat ik ook niet meer los. Dan mag alles. Dus de week daarop beschreef ik haar als een ter zonnebank opgewarmd lijk, dat haar gefacelifte ogen open moest houden met luciferstokjes. Zoiets wordt ingegeven door oprechte razernij.

“Er is een prijs die je daarvoor betaalt. Soms is er een soort samenzwering van stilte. Zo is mijn boekje Engel alleen door jou in HP/De Tijd besproken en door iemand van het Haarlems Dagblad, die een lijstje had opgesteld van alle mensen die een proces tegen me zouden moeten beginnen. Verder absolute stilt. De dorpsgek heeft een boekje uit, dus dat bespreken we maar niet. Maar ja, de ene keer verlies je, de andere keer win je. Het is niet anders. Als je die instelling niet hebt, leid je in mijn geval een verschrikkelijk leven.”

“Ik denk niet dat ik trouwens ooit nog ontslagen zal worden voor iets dat ik schrijf. Die kans krijg ik niet meer, ik ben een geaccepteerd verschijnsel. Dat is erg genoeg. Dat is natuurlijk een nagel aan mijn doodskist. Maar daar kan ik niks aan doen. Ik vind het nog steeds heerlijk om een column te schrijven

“Maar ja, je kunt niet je hele leven enfant terrible blijven spelen. Het is een slopend vak. Of je gaat op tijd dood, of je wordt doodgeknuffeld. Toch moet ik nog tenminste twintig jaar leven, tenslotte hebben we net een kind. Maar doodknuffelen zie ik ook niet zitten.

“Mijn agressie in het dagelijks leven is ook minder geworden, omdat ik meer mogelijkheden heb gekregen. Ik stop die agressie nu in gestileerde vorm in m’n columns. Ik maak interviews voor de Amsterdamse kabeltelevisie in het programma Een prettig gesprek. Ik maak een televisieprogramma voor middelbare scholieren bij de NOS, Wat doe jij nou? En ik maak natuurlijk film. Nu ik dat kan, blijkt het allemaal de moeite waard te zijn.

“Ik had nooit gedacht dat dat soort ‘geluk’ voor mij beschoren zou zijn. Ik ben heel gelukkig met m’n kind en m’n vrouw, zeker nu ik een chauffeurspetje voor haar heb gekocht. Zij is mijn chauffeuse. Met dat petje op voert ze mij over ‘s Heeren wegen in terwijl ik achterin de krant zit te lezen. Dat is de beste verhouding die je je tussen man en vrouw kan wensen. Ideaal. Wat een vreugd!”