Spring naar de content

Ironie in De Balie

Een gesprek tussen Connie Palmen en Carel Peeters.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Guus Vleugel

„Mooie lezing, professor Peeters.” 

„Dank je, Connie. Drink iets van me.” 

„Zo concies geformuleerd. Dat de ironie als levensgevoel misschien geen vergif is, zoals Nietzsche nog zei, maar dan toch wel zand in de raderen van een cultuur.” 

„Ik dacht, laat ik het maar eens recht voor zijn raap zeggen: de ironie kan nooit de bazin zijn van ons denken, want dat is de ernst van het leven zèlf.” 

„Nu ja, exact.” 

„Maar, zei ik erbij, ze kan een aardige meid zijn met gevoel voor humor.” 

„Enige metafoor.” „Je mag daarbij best ook eens aan jezelf denken, hoor Connie.” 

„Dank je, Carel. Wat vond je eigenlijk van mijn eh… aantekenin-getjes?” 

„Jawel, jawel.” 

„Het subject dat van zijn sokkel gestoten is… Vond ik zelf nogal aardig.” 

„Daar heb ik het natuurlijk ook uitgebreid over gehad.” 

„Tragisch onderwerp hè, ironie.” 

„Juist om die reden, Connie. Dat de ironici ons willen wijsmaken dat de mens geen kern heeft, geen true self.”

„Dat het subject van zijn sokkel gestoten is ja. Zeg maar Carel, die Rorty die jij daar aanhaalde… sorry, ik ben even wat achter door al die interviews de laatste tijd, en dan nog Ischa erbij…” 

„Postmoderne liberaal. Heel gevaarlijk.” 

„En die ziet de mens dus als eh…” 

„A centerless web of belief; and desires.” 

„Evengoed ook wel een leuke metafoor. Zit er toch niet iets in?” 

„In godsnaam, Connie, laat je alsjeblieft niet imponeren. Ik wéét dat je geen ironicus bent, je staat aan de goeie kant, maar ik zou zeggen: stick to your tune.” 

„Het punt is, ik heb een beetje moeite met mijn tweede boek. Daar word je wat onzeker van.” 

„Jij bent geen centerless web, Connie, en ik ook niet. Kijk, ik houd mezelf voor een elastisch nieuwsgierig iemand…” 

„O dat ben je. Absoluut.” 

„… maar toch is er een grens aan die soepelheid, want mijn smaak en voorkeuren, de richting van mijn gedachten, het temperament van mijn geest worden niet beheerst door toevallige subjectieve erupties, maar komen voort uit een verworven, gegroeid, maar zo soepel mogelijk gehouden patroon van ideeën en verlangens.” 

„Toch vooral ook soepel ja. Ik heb dat ook.” 

,,Dat patroon is niet contingent, Connie, het is geen toevallig samenstel van opvattingen en verlangens. En het is mij ook niet komen aanwaaien, ik heb er mijn best voor gedaan.” 

„Dat weet ik toch, Carel. Jij doet zó je best.” 

„Daarbij was de ironie allerminst afwezig, gegeven het feit dat Nietzsche een onderdeel van mijn opvatting vormde.” 

„O, Nietzsche! Stukgelezen heb ik Nietzsche!” 

„Een geweldig denker natuurlijk. Maar je zult me toegeven dat het wel een enorme hoop werk was om er doorheen te komen. Ik heb geploeterd, Connie, en het is niet leuk dat zo’n Rorty je dan even komt vertellen dat je een centerless web bent.” 

„Ik weet wat je bedoelt, Carel. Neem nou dat boek van mij, dat komt toch ook ergens vandaan! Het is niet zomaar een subjectieve eruptie! En het succes ook niet!” 

„Ik ben geen opsnijer, ik ga niet zitten roepen dat ik een kern heb of een true self, maar op zijn minst heb ik wel een bewegend centrum.” 

„Ja, het beweegt hè? Zoals met Kellendonk, eerst voor, dan tegen, dan weer voor…” 

„Maar ik hou het binnen de perken, Connie. Ik ben niet zo iemand die bijvoorbeeld zowel Henry James als Bret Easton Ellis in zijn armen zou kunnen sluiten.” 

„Stel je voor. Eh… waarom eigenlijk niet, Carel?” 

„Het is niet geloofwaardig, Connie. En geloofwaardigheid is toch voor een criticus zijn…” 

„Zijn true self?” „Als je het opvat als bewegend centrum, oké.” 

„Nu ga ik je een compliment geven, Carel. Ik heb van jou altijd gevoeld dat je geen ironicus bènt. Zomaar, instinctief. En nu ga ik je nóg een compliment geven. Jij kunt ontzettend goed dènken, weet je dat. Logisch denken. En je hoeft helemaal niet zo bescheiden te doen over dat bewegende centrum van je, want zo erg beweegt het nou ook weer niet. Ik zal dat niet gauw tegen iemand zeggen, maar voor mij heb jij wel degelijk een kern, een true self. Een identiteit haast. En voor mij is die totaal geloofwaardig, Carel. En dat meen ik heel, heel serieus.” 

„Barman, waar blijft dat drankje voor mevrouw Palmen!”