Spring naar de content

Kus-kus-smak-smak

Hein Janssen recenseert het toneelstuk Gif van Moniek Kramer.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Hein Janssen

De toenmalige burgemeester van Haarlem vond het een schande. Fallussymbolen in een toneelstuk en dan nog wel in zijn keurige schouwburg. Hij verbood het stuk en Toneelgroep Centrum had een rel. De smoeshaan van Plautus mocht niet meer gespeeld worden in Haarlem.

Toen Centrum een paar jaar later naar het Amsterdamse theater Bellevue verhuisde, werd het bijbehorende café onmiddellijk De Smoeshaan genoemd. Het etablissement werd populair in toneelkringen; regisseurs en acteurs troffen elkaar, het gekus was er niet van de lucht, roddel en achterklap evenmin. Nu is dat minder, want even verderop heeft Café Cox in de Amsterdamse Stadsschouwburg die functie grotendeels overgenomen. En toch, in De Smoeshaan was de kus-kus-smak-smak sfeer leuker.

Maar De Smoeshaan is terug en hoe. Het restaurant op de bovenverdieping dient deze weken als decor voor Gif, het nieuwe stuk van Moniek Kramer. Kramer schreef eerder de trilogie Een tot nog toe onvervuld verlangen en zij bleek een bijzonder schrijftalent. Zij wist het schijnbaar alledaagse aardig te ontregelen. In Gif heeft ze aansluiting gezocht bij de functie van het café zelf. Niet het café om gezellig even bij te kletsen, te versieren, een rol te krijgen of dronken te worden. Nee, hier is het de schuilplaats voor de grote boze buitenwereld, waar het altijd regent en de huizen kil en somber zijn. Het café waar eenzame harten elkaar verwarmen, daarover gaat het in Gif Om een Leger-des-Heils-sfeertje te vermijden heeft Kramer haar personages hilarische proporties gegeven.

Het publiek kruipt voor aanvang knus achter de tafeltjes, terwijl de ober het kopje koffie of het Spa’tje rood brengt. Ineens komt Elsje de Wijn schoorvoetend via de klapdeuren binnen: broekrok, haar opgebonden en nodig aan een man toe. De barkeeper (Stef van den Eijnden) geeft geen sjoege, zijn credo luidt: consumptie verplicht. Vanuit de keuken horen we het overspannen geratel van wat de eigenaar moet zijn. Een man die zo te horen op de rand van een zenuwinstorting staat.

René van ‘t Hof speelt de baas van het spul en vanaf het moment dat hij zijn café betreedt zet hij de voorstelling naar zijn hand. Hij controleert de glazen, schoffeert de ober, legt het aan met Elsje, knikt en slijmt tegen het publiek, spoedt zich als een knipmes van klapdeur naar barkruk en voert intussen een show op die het beste van Kees van Kooten en de Marx Brothers samenvoegt. Halverwege komt ook nog de hyperventilerende vriendin (Annet Malherbe) van de baas aanzetten. De kermis die dan ontstaat, nee, die zagen we nog niet eerder in De Smoeshaan.

Door het pandemonium en het spelplezier heen weet Kramer wel degelijk de vinger op de zere plek te leggen. Tussen neus en lippen door komen we via de cafébezoekers iets te weten over de samenleving buiten. Een dolgedraaide wereld waarin neuroten elkaar gek maken en uit de kraan alleen nog maar gif en geen water meer komt. En zijn wij — het publiek —- niet allemaal een beetje Elsje de Wijn, afgezien van die broekrok dan? Op zoek naar …? Op zoek naar wat in het café ook al niet te vinden is.

Gif besluit met community-singing, waarin leentjebuur gespeeld wordt bij Wim Schippers en Jantje Vos, Elsje doet niet mee, Elsje moet via de klapdeur de straat weer op. „Hoe komt die deur zo ver weg? Is die altijd zo ver weg geweest? Wat een afstand. Minstens twee kilometer. Nee… vijf. Nee, tienduizend. Of nog verder… Oneindig. Onoverbrugbaar. Eindeloos.” Dat zegt ze mooi, toch? Moniek Kramer moet maar eens een avondvullend stuk schrijven.