Spring naar de content
bron: anp

Terug naar de gulden

Er wordt druk gespeculeerd over een post-eurotijdperk. Want half Nederland wil inmiddels de gulden terug; of in elk geval de euro uit. Maar wat gebeurt er als we de euro laten varen? En kan dat eigenlijk wel, de gulden herinvoeren?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Karen Geurtsen

Een scène op een halfverlaten provincieperron. Op een bankje zit een man de krant te lezen. Opeens springt hij op en roept uit: “Hij komt terug!”

Twee vrouwen kijken verschrikt om.

Maakt de zojuist vertrokken trein rechtsomkeert? Nee.

Clou: de man doelt niet op de trein, maar op de nationale munt, waarvan hij in de krant leest dat die weer wordt ingevoerd.

Zo ongeveer zal de eerste beeldaankondiging van de terugkeer van de gulden eruitzien. Tenminste, als hetzelfde campagneteam als bij de introductie van de euro erop wordt gezet. Een dergelijk vernuftig filmpje was tien jaar geleden namelijk de aftrap van de grootste voorlichtingscampagne die de Nederlandse overheid ooit heeft gevoerd. Na afloop is er zo’n zes jaar voorbereiding en vierenhalf miljard euro in het hele Nederlandse europroject gaan zitten, waarvan bijna honderd miljoen naar de voorlichting ging. Niet zonder resultaat overigens: de invoering van de nieuwe munt liep logistiek gezien op rolletjes.

Op 1 januari 2002 spuugden alle flappentappen knisperende nieuwe eurobriefjes uit en wisselde winkelpersoneel euro’s voor guldens alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Zelfs al het (digitale) betalingsverkeer switchte met gemak van valuta.

Een vlekkeloze geboorte van een nieuw Nederland als onderdeel van een kersverse muntunie.

Maar zoals met meer zaken het geval is, ook muntunies komen en gaan. De afgelopen twee eeuwen kenden we onder meer het Duits-Oostenrijkse muntverdrag (1857-1867), de Latijnse monetaire unie (1865-1927) van Frankrijk, Zwitserland, België, Italië en later Griekenland, en de Scandinavische muntunie (1873-1931). Stuk voor stuk kwamen die verdragen echter vanwege politieke spanningen of door wild gespeculeer aan hun einde, waarop staten uiteindelijk terugkeerden naar hun eigen valuta(systeem).

De euro zou eenzelfde lot beschoren kunnen zijn. Mocht het zover komen, hóe gaan we dan terug? De eerste vraag is dan natuurlijk:

Wat wordt de wisselkoers?

We schetsen twee opties: terugwisselen of één op één omwisselen. We verklappen vast: onder de kenners geniet dat laatste de voorkeur.

Hoe fantastisch het ook mag klinken om jaarlijks 70.000 gulden te verdienen in plaats van de huidige magere 32.000 euro aan modaal inkomen, een andere waarde toekennen aan een nieuwe gulden brengt een enorm gedoe met zich mee. “Het enige aan de hele euro-invoer dat echt tegenviel, was het omrekenen,” meldt Marcel Warnaar, senior onderzoeker bij het NIBUD en destijds belast met de eurovoorlichting. “We dachten dat we dat binnen een paar maanden wel onder de knie zouden hebben, maar dat heeft wel een jaar, of voor sommigen zelfs twee jaar geduurd.”

Waarom dat zo moeizaam ging? Warnaar vergelijkt het wennen aan een nieuwe valuta met het je eigen maken van een andere taal. “Je moet je er helemaal in onderdompelen, wil je het echt goed leren. En daarmee hebben mensen eerst veel fouten gemaakt. Dan kwam je thuis met een doos aardbeien van vier euro, waarvan je je later pas realiseerde: dat is veel te duur. Daar hebben we een zure smaak aan overgehouden.”

Onderhand zijn we gewend en weten we wat een euro waard is. We hebben de euro ‘geankerd’, zoals gedragseconome Henriëtte Prast het psychologische proces noemt dat maakt dat we getallen aan zaken koppelen. Als voorbeeld haalt Prast cadeaubonnen aan: “Vlak na de invoering van de euro gingen we op verjaardagen bonnen van twintig euro geven, waar dat eerder vijfentwintig gulden was. Dat is een waardestijging van tachtig procent, en dat alleen omdat we tien of vijftien krenterig vonden klínken. Dat was ons ankerpunt.”

Hoewel het ankeren andersom natuurlijk ook positieve effecten kan hebben (we zouden bij een terugkeer naar de gulden heus geen bonnen van veertig gulden geven), vergt zoiets weer een nieuw rekensysteem, en dat betekent opnieuw wennen en fouten maken. Om de bevolking dat twee keer in tien jaar tijd aan te doen, is misschien een beetje veel van het goede.

Daarnaast zal een herinvoer van de gulden met zijn oude waarde ook geen omgekeerd prijseffect teweegbrengen. Prast rekent het ons voor: “Ga maar na: een kop koffie bij de Coffee Company is uitgaande van een prijs van €2,90 in guldens ƒ6,38. Dat wordt dan natuurlijk afgerond naar ƒ6,50. Het veranderen van prijslijsten kost namelijk geld, en dan maken aanbieders er meteen gebruik van om de prijs te verhogen.”

Kunnen we de euro dan zomaar één op één inwisselen voor de gulden?

We vragen het een betalingsverkeerdeskundige bij De Nederlandsche Bank (DNB) die, na op het matje te zijn geroepen door de voorlichtingsafdeling, achteraf niet met zijn naam in het stuk wil. Hij vindt een eventuele terugkeer naar de gulden een lastig onderwerp; ze zijn er bij de DNB ‘niet echt’ mee bezig, weet hij te melden.

De helft van de Nederlandse bevolking denkt er over na, maar onze grootste geldinstelling zou er nog geen gedachte aan hebben gewijd? Dat geeft te denken.

“Het onderwerp ligt hier intern natuurlijk gevoelig,” aldus de econoom. “Maar stel dat je de eurozone op zou knippen, dan is de gemakkelijkste manier alle koersen één op één om te zetten. Een wisselkoers bedenken voor elk land op zich is ontzettend lastig. Bovendien kristalliseert het zich vanzelf uit.” Prijzen en wisselkoersen gaan daarna door vraag en aanbod namelijk bewegen: “In de huidige situatie zou de drachmen bijvoorbeeld meteen enorm kelderen ten opzichte van de mark of de gulden.”

Echte guldennostalgisten zullen vermoedelijk minder blij zijn met een één op één wissel. Met de terugkeer van de oude munt zien zij ook graag een terugkeer van oude prijzen, maar dat laat de onomkeerbare inflatie helaas niet toe. Misschien komen zij esthetisch gezien wel aan hun trekken. Want we vragen ons natuurlijk ook af:

Krijgen we de oude biljetten terug?

“Alles is weg,” meldt Jeroen Sprenger. Tien jaar geleden leidde hij de eurocommunicatie vanuit het ministerie van Financiën. “Munten zijn ingezameld en ‘gewokkeld’, oftewel ongeldig gemaakt. De bankbiljetten zijn versnipperd en onder andere in kunstwerken verwerkt.”

Is er dan helemaal niks opgeslagen voor het geval de euro zou mislukken? “We hadden indertijd tal van worstcasescenario’s,” aldus Sprenger. “Dat pinautomaten het niet deden, dat de software het niet aan zou kunnen, maar niet dat we terug zouden gaan naar de gulden. Daarmee hadden we ook alleen maar twijfel gezaaid.”

Een noodplan uit die tijd dat we nu zouden kunnen afstoffen om de terugkeer naar de gulden in gang te zetten, is er niet volgens Sprenger, die nog altijd voor het ministerie werkt. “Het heeft tien jaar geduurd om het voor te bereiden, en de euro is de oplossing. Klaar.”

Als eurogelover waagt hij zich niet aan een antwoord op de vraag of het logistiek überhaupt mogelijk zou zijn de euro weer in te wisselen: “De Nederlandse regering wil het niet. En met speculaties ondermijn je het vertrouwen in de euro.”

Ligt er nu dan ook geen noodplan bij Financiën?

Remco Dolstra, het huidige hoofd communicatie bij Financiën, heeft er geen weet van. “Als dat er al zou zijn, zou het bij de DNB liggen, en dan zouden heel weinig mensen ervan weten. Zoiets maak je niet breed bekend.”

DNB-voorlichter Flore Kraaijenveld wil er niet op ingaan: “Wij antwoorden niet op speculatieve vragen. We hebben de euro en zijn niet bezig met een andere munt.”

Maar de vraag of er zo’n plan ligt is toch niet speculatief? “Toch ga ik er niet op in.”

Hoe begrijpelijk haar reactie misschien ook is, je mag ervan uitgaan dat de euro-oprichters ergens rekening hebben gehouden met afvallige landen.

Praktisch gezien, meldt Marcel Warnaar van het NIBUD, kan Nederland er zelfs prima uitstappen. “De Nederlandse euromunten kunnen er zo uitgevist worden, en ook onze briefjes zijn herkenbaar – die beginnen allemaal met een P.”

“Er is heus veel te doen,” meent ook de eerdergenoemde DNB-econoom die we de vraag voorlegden alvorens we op de voorlichtingsmuur stuitten. “Maar qua binnenlandse logistiek zou het minder complex zijn dan de invoer van de euro.”

Intern lijkt het dus ‘slechts’ een kwestie van het muntteken vervangen, nieuw omloopgeld drukken en natuurlijk een paar overwerkweekenden in de banken- en IT-sector. Maar dan:

Hoe moet het internationaal?

Buiten de desastreuze gevolgen die het uit de euro stappen van een land kan hebben voor het algehele vertrouwen in de eurozone, zijn er namelijk nog wat andere praktische haken en ogen. Buitenlandse investeerders willen volgens economen bijvoorbeeld geen funny money. Dikke kans dus dat zij hun geld in een veiliger project – goud, een grotere munt – steken.

Internationaal zaken doen en reizen wordt daarnaast sowieso lastiger; voor elk wissewasje in het buitenland moet weer geld gewisseld worden en we zullen opnieuw rekening moeten houden met koerswisselingen, ook ten opzichte van onze naaste buren, onze belangrijkste handelspartners (zie kader). Dat kost geld.

Daarbij is het een illusie dat we bij terugkeer naar de gulden grip krijgen op onze nationale munt. We hebben namelijk nooit echt een eigen beleid gevoerd, en dat zullen we ook nu niet gaan doen.

 “Wij doen altijd wat Duitsland doet,” meent de DNB-econoom. “We zijn te klein om alleen te kunnen functioneren. Het is eigenlijk ondenkbaar dat wij wel uit de euro stappen en Duitsland niet.”

En al stappen we er alleen uit, dan is het – om de economische waarde en samenwerking met Duitsland (onze állergrootste handelspartner) te behouden – alsnog verstandig om de gulden te koppelen aan de (Duitse) euro. Met als conclusie dat we nog steeds meelijden als de euro lijdt, en onze hele Alleingang vergeefs zou zijn.

We zien het ook aan Zwitserland, dat als frankeneilandje binnen euroland toch gedoemd is tot recessie. Intern mogen de Zwitsers het goed voor elkaar hebben met maar een paar procent werkloosheid en een staatsschuld van slechts veertig procent van het bruto binnenlands product. Door de huidige zwakte van de euro is hun frank nu echter zo sterk dat de hele Zwitserse uitvoer op zijn gat dreigt te gaan, zo lezen we in de kranten.

En dan nog iets: al gaan we terug naar de gulden (of verder naar een gedeelde mark), onze buitenlandse schulden en baten blijven gewoon in euro’s staan. Stel dus dat de waarde van de gulden daalt, dan wordt de staatsschuld – die in euro’s staat genoteerd – alleen maar groter en groter. Niet per se een probleem (de waarde kan immers ook stijgen),maar wel een risico.

Na deze verkenning blijft de hamvraag:

Moeten we wel terug willen?

Getalsillusie, gevoelsinflatie – geld is voor een groot deel psychologie. Ook bij de Nederlanders die verlangen naar het pre-(of, zo u wilt, post-)eurotijdperk is de onderbuik vermoedelijk de grootste gemene deler.

Onmogelijk, weten we nu, is een overgang vice versa geenszins, maar het gaat ons wel geld kosten. Hoeveel precies, dat kan niemand voorspellen.

Eén ding weten we wel zeker: sprankelende voorlichtingsfilmpjes als bij de invoering van de euro kunnen we te zijner tijd wel vergeten. Tot aan de laatste eurozucht zullen het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank guldenscenario’s als pure speculatie blijven betitelen.

Geen aankondiging, geen pakketjes om met de munt te leren omgaan, geen filmpjes op verlaten treinperrons, helemaal niks. Zo verwacht ook Marcel Warnaar van het NIBUD: “Als het gebeurt, gebeurt het overnight. Dan worden we ’s ochtends wakker en horen we premier Rutte op de radio melden: ‘Beste Nederlanders, we hebben onze gulden terug.’” 

Hoe afhankelijk zijn we nu eigenlijk van het buitenland?

In 2010 bedroeg de Nederlandse export 78 procent van het bruto binnenlands product, zo meldt het Internationaal Monetair Fonds.

Ter vergelijking: bij Zwitserland was dat 54 procent.

Duitsland neemt bijna een kwart van onze uitvoer in ontvangst. België en Frankrijk zijn nummers twee en drie op onze exportlijst.

Het is opportuun met deze landen op een lijn te zitten qua muntwaarde. Zo hoeven we geen rekening te houden met koersschommelingen die maken dat onze producten in het buitenland duurder of goedkoper worden.

Is ons geld minder waard dan tien jaar geleden?

• Sinds 2000 is ons inkomen gemiddeld vijftien procent meer gestegen dan de gemiddelde prijzen. Onze koopkracht is dus toegenomen.

• Door invoering van de euro zijn alleen bepaalde producten (voeding, horeca, kleding) duurder geworden. Bij cafés is van 2001 op 2002 de grootste prijsstijging gemeten: zo’n acht procent.

• De hoge inflatie van de afgelopen maanden zit vooral in de prijsstijging van voedsel en energie.

(Bron: CBS)

Onderwerpen